nl
|
Onderhoud
wanneer door een onafhankelijke meting is
aangetoond, dat de concentratie aan brandbare
gassen of dampen onder het alarmniveau ligt.
– Minimaal zuurstofgehalte:
Het meetprincipe van de katalytische verbranding
vereist een minimaal zuurstofgehalte van 12 Vol%,
anders worden vanwege gebrek aan zuurstof te lage
meetwaarden weergegeven.
– Ventilatiecondities in acht nemen! Meetkop met
sensor altijd in de luchtstroom tussen mogelijke
lekbron resp. verzamelplaats en mogelijke
ontstekingsbron
opstellen.
– Let op de dichtheid van het gas! Bij gassen waarvan
de dichtheid geringer is dan die van lucht, zoals
waterstof, methaan of ammoniak, moet de meetkop
boven een mogelijk lekkagepunt resp. op de
hoogste punten, waarop deze gassen zich in grotere
concentraties kunnen bevinden, worden
aangebracht. Bij gassen en dampen met een
dichtheid die groter is dan die van lucht, moet de
meetkop onder een mogelijk lekkagepunt resp. op
de laagste punten, waarop deze gassen en dampen
zich kunnen bevinden, worden gemonteerd.
– Hoewel de meetkoppen voorafgaande aan de
levering op hun werking zijn gecontroleerd, moeten
zij na het installeren in bedrijf worden gesteld,
waarbij nulpunt en gevoeligheid moeten worden
gekalibreerd. De inbedrijfstelling moet worden
afgesloten met een controle op de goede werking
van de complete gasdetectie installatie.
– Een sterke luchtstroming veroorzaakt geen fout in
de meetwaarde, wel kunnen er tot 16 % LEL hogere
waarden worden gemeten bij sterke toestroom van
50 % LEL testgas.
– In combinatie met de evaluatie-eenheid REGARD of
Polytron-transmitters met vooraf ingestelde
alarmgrenzen kunnen akoestische of optische
alarmgevers worden geactiveerd of automatisch
tegenmaatregelen worden getroffen, voordat de
gedetecteerde gassen of dampen een gevaarlijke
concentratie kunnen bereiken in lucht.
– De sensoren DrägerSensor PR M/HT/NPT DQ en
LC M/NPT kunnen bij aanwezigheid van
sensorgiffen tijdelijk of blijvend worden beschadigd.
Sensorgiffen zijn zwavelwaterstof, zwavelhoudende
koolwaterstoffen en vluchtige siliciumverbindingen.
In geringe mate kunnen de sensoreigenschappen
ook worden beperkt door regelmatige explosie van
hoge concentraties gehalogeneerde of
stikstofhoudende koolwaterstoffen. Een
sensorvergiftiging is typisch eerst te zien door een
12
vermindering van de gevoeligheid voor methaan. De
gevoeligheid ten opzichte van andere brandbare
stoffen is in de regel duidelijk minder beïnvloed.
4.3.1 Alarmen vergrendelen
Bij controles en instellingen kan het noodzakelijk zijn,
de alarmevaluatie in nageschakelde apparaten te
vergrendelen. Volg de aanwijzing in de
gebruiksaanwijzing van het betreffende apparaat op.
WAARSCHUWING
Bij een alarmvergrendeling wordt geen elektrisch
signaal gegenereerd, dat op de alarmvergrendeling
duidt.
► Er dienen organisatorische maatregelen te worden
genomen om te voorkomen dat de gasdetectie
installatie in deze onveilige toestand blijft (bijv.
waarschuwingsbord, informatie van de
beveiligingsfunctionarissen).
4.3.2 Sensorstroom instellen
De sensoren DrägerSensor PR M DQ, PR NPT DQ en
HT M DQ worden gebruikt met 255 mA.
Om redenen van compatibiliteit met oudere sensoren
kunnen de sensoren DrägerSensor PR M DQ en PR
NPT DQ worden gebruikt met een sensorstroom van
270 mA.
De sensoren DrägerSensor LC M en LC NPT worden
gebruikt met 276 mA.
U vindt de sensorstroom en opwarmtijd in de
gebruiksaanwijzing van de sensoren.
4.3.3 Meetkop Polytron SE Ex kalibreren
Volg de gebruiksaanwijzingen van de sensoren en de
betreffende apparaten.
5
Onderhoud
5.1 Onderhoud en instandhouding
5.1.1 Onderhoudsintervallen
Neem de norm EN 60079-29-2 in acht en de
nationale regelingen die van toepassing zijn.
Gebruiksaanwijzing
|
Polytron SE Ex PR M1/2 DQ