2. Veiligheid
2.7 Tijdens de rit
• Leeg de vuilwatertank, reinig hem en berg hem veilig op in de
gasflessenkast.
• Schakel de voortentverlichting uit.
• Rol zo nodig de zonneluifel
de caravan op.
• Doe de gasflessen dicht (de verwarming moet tijdens het rijden
uit zijn) en zet ze vast.
• Indien van toepassing: trek de tv-antenne
• Gasfleskast sluiten.
• Sluit en beveilig de toegangsdeur en de bergruimtekleppen.
• Berg het opstapje in de gasflessenkast op.
• Indien van toepassing: trek het 230V netsnoer uit de buiten-
contactdoos.
• Indien van toepassing: zet de fietsen veilig vast op de fietsendra-
*
ger
, beveilig ze tegen schuiven en zorg ervoor dat de remlichten
en de achterverlichting van het voertuig niet aan het zicht wor-
den onttrokken. Klap een onbeladen fietsendrager in en zet hem
vast (zie hoofdstuk 5.6).
• Zet zo nodig de reservewielhouder vast.
Belast het voertuig niet te zwaar! Houd beslist rekening
met de toelaatbare asbelasting, het technisch toelaatbaar
gewicht en de toegestane hoogte, breedte en lengte van
de caravan.
Transporteer gasflessen uitsluitend stevig vastgesjord
in de daarvoor bestemde gasfleskast.
Zorg voor voldoende ventilatie. Dek ingebouwde
ventilatieroosters (dakluiken met ventilatierooster of
dakventilatoren in paddestoelvorm) nooit af. Houd
ventilatieroosters vrij van sneeuw en bladeren i.v.m.
verstikkingsgevaar.
Breng goed zichtbaar op het dashboard een briefje met
alle belangrijke afmetingen en gewichten aan.
Rijden
Het verblijf in de caravan is tijdens het rijden bij de wet
verboden!
Maak vóór de eerste grote rit een proefrit of volg een veiligheidstrai-
ning, om uzelf vertrouwd te maken met het rijgedrag van de combi-
natie. Oefen ook het achteruit rijden.
Voor het rijden geldt
• Grote caravans kunnen vanwege de relatief lange overhangende
achterzijde uitzwenken en onder ongunstige omstandigheden aan
de achterzijde de grond raken.
• Wees voorzichtig bij het inrijden van inritten en doorritten.
• Bij zijwind, ijzel of nat wegdek kan de combinatie gaan slingeren.
• Pas de rijsnelheid aan de wegcondities en de verkeerssituatie aan.
• Bij slingerbewegingen nooit accelereren.
• Bergafwaarts beslist niet harder dan bergopwaarts rijden.
*
op en berg de draaihendel veilig in
*
zo ver mogelijk in.
12