Het System Instance veld kan worden gebruikt om meerdere NMEA 2000-netwerken op deze grotere nautische platforms
te faciliteren. NMEA 2000-apparaten achter een brug, router, gateway of als onderdeel van een netwerksegment kunnen dit
allemaal aangeven door gebruik en toepassing van het System Instance veld.
De ECU-instantie en Functie-instantie
In sommige documentatie en softwaretools wordt er nog andere terminologie gebruikt:
• ECU-instantie
• Functie-instantie
• Apparaatinstantie Lager
• Apparaatinstantie Hoger
Hier is hoe ze allemaal verband houden: de ECU-instantie en de functie-instantie terminologie is afkomstig van de SAE J1939- en
ISO 11783-5-specificatie. En ze bestaan niet in de NMEA 2000 definitie. Ze definiëren echter allemaal dezelfde velden in dezelfde
CAN-bus berichten die NMEA 2000 definieert als apparaat-instanties.
Meer in detail: het veld dat J1939 definieert als ECU-instantie, wordt in de NMEA 2000 specificatie hernoemd naar Apparaat-
instantie Lager. De functie-instantie wordt hernoemd naar Apparaat-instantie hoger. En samen vormen ze de apparaat-instantie,
een NMEA 2000-definitie.
Bij gebruik van verschillende termen, zijn die velden dezelfde velden in beide standaarden. Apparaat-instantie Lager is 3 bits lang
en Apparaat-instantie Hoger 5, gezamenlijk 8 bits. Dit vormt de byte die de NMEA 2000 apparaat-instantie is.
De unieke instantie
De unieke instantie is nog zo'n woord dat wordt gebruikt om bijna dezelfde informatie te beschrijven. Het wordt gebruikt door
Maretron en kan zichtbaar worden gemaakt in hun software door de gerelateerde kolom in te schakelen. De Maretron-software
kiest zelf tussen apparaat-instantie en data-instantie.
11.5.5. NMEA 2000-instanties wijzigen
Gegevensinstantie
Hoewel we aanbevelenData Instances niet te wijzigen (zie bovenstaande uitleg en WAARSCHUWING) is het mogelijk ze te
wijzigen.
Er is geen optie binnen Venus OS om ze te wijzigen - instrument van derden is vereist en het enige instrument dat we kennen om
dat te doen is Actisense NMEA 2000-lezer.
Om de gegevensinstaanties te wijzigen, raadpleeg
Apparaatinstantie
Zie
dit document
als de Device Instances gewijzigd moeten worden.
WAARSCHUWING: deze (Victron)-functies zijn afhankelijk van de Device Instances
1. Voor een
ESS-systeem
met zonneladers die zijn aangesloten op een VE.Can-netwerk, moeten die zonneladers worden
geconfigureerd naar hun standaard Device Instance (0) voor een goede werking. Dit geldt niet voor VE.Direct-aangesloten
zonneladers die op de CAN-bus als virtueel apparaat beschikbaar worden gesteld met behulp van de NMEA 2000-out-functie.
Tenzij de Device Instance van het GX-apparaat opnieuw is geconfigureerd naar een ander Device Instance. Dat is technisch
mogelijk, maar we raden het niet aan en het is ook nooit vereist. In die situatie moeten de acculaders echter worden
geconfigureerd naar dezelfde Device Instance als het GX-apparaat.
2. Voor systemen met beheerde accu's geldt hetzelfde.
3. Voor zowel zonneladers als AC-aangesloten acculaders, wanneer aangesloten op een VE.Can-netwerk, zullen ze hun
werking synchroniseren. Laadstatus en dergelijken. Om die functie te laten werken, moeten alle opladers worden
geconfigureerd voor dezelfde Device Instance.
Kortom: voor het merendeel van de systemen raden we aan om de Device Instance op de standaard 0 te laten staan.
11.5.6. Unieke identiteitsnummers PGN 60928 NAME
Het GX-apparaat wijst een individueel uniek identiteitsnummer toe aan elk virtueel apparaat. Het toegewezen nummer is een
functie van het PGN 60928 NAME uniek identiteitsnummerblok ofwel Uniek apparaatnummer voor de VE.Can zoals aangegeven
in de schemopname hierboven, zoals geconfigureerd in de instellingen van het GX-apparaat.
Deze tabel laat zien hoe het wijzigen van die instelling zich vertaalt in de virtuele apparaten zoals beschikbaar op de CAN-bus:
Pagina 68
Cerbo GX Handleiding
dit
document.
Integratie Marine MFD met NMEA 2000