6.5.9.4 Neiging handrem wijzigen
De zenuwen, die door de carpale tunnel lopen,
zijn verbonden met de duim, wijs- en
middelvinger. Een te steile of te vlakke neiging
van de remhendel leidt tot een knik in de pols en
daarmee tot beknelling van de carpale tunnel. Dat
kan leiden tot een doof gevoel of tinteling in de
duim, wijs- en middelvinger.
1 Bereken voor het bepalen van de
stuurverkanting het verschil tussen
stuurhoogte en zadelhoogte.
Afbeelding 82: Voorbeeld van 4 verschillende
stuurhoogten (A, B, C en D) en de zadelhoogte (E)
Berekening
–
A
E
–
B
E
–
C
E
–
D
E
Tabel 46: Voorbeelden berekening stuurverkanting
Stel de neiging van de handrem zo af, dat deze in
het verlengde ligt van de onderarm.
MY23I01 - 16_1.0_15.09.2022
A
B
E
C
D
Stuurverkanting [mm]
>10
0 ... +10
0 ... -10
<-10
2 Stel aan de hand van de tabel de neiging van
de remhendel af.
Stuurverkanting (mm)
>10
0 ... 10
0 ... -10
< -10
Afbeelding 83: Neiging van de remhendel
6.5.9.5 Grijpafstand bepalen
1 Bepaal de grootte van de hand met de
grijpafstandsjabloon.
2 Stel afhankelijk van de grootte van de hand de
grijpafstand van het drukpunt af.
Afbeelding 84: Positionering handrem
Grootte van de hand
S
M
L
Gebruik
20 – 25°
> 10 cm
25 – 30°
0 – 10 cm
E
30 – 35°
0 – 10 cm
35 – 45°
> 10 cm
Neiging remhendel
20° ... 25°
25° ... 30°
30° ... 35°
35° ... 45°
Grijpafstand (cm)
2
3
4
106