Bediening en gebruik
□
Druk op de toets TX 18 om de verbinding handmatig tot stand te brengen.
De ontvangst wordt tot stand gebracht. De temperatuur en lucht
vochtigheid worden aangegeven op het radiografisch weerstation
en de buitensensor.
□
Sluit het batterijvak 20 aan de achterkant van de buitensensor door de afdek
king van het batterijvak 21 tegen de richting van de pijl in te schuiven.
● Temperatuuralarm
Per buitensensor kan één temperatuurbereik worden gedefinieerd. Als de buiten
sensor een waarde meet die buiten het ingestelde temperatuurbereik valt, klinkt er
een alarmsignaal op het radiografisch weerstation.
□
Druk op de toets ALERT 13 .
Het temperatuuralarm is geactiveerd en het symbool 53 (zie
Afbeelding E) licht op.
□
Houd de toets ALERT 13 twee seconden ingedrukt.
De temperatuurweergave 47 begint te knipperen en geeft de bovenste tempera
tuurgrens aan.
□
Druk op de pijltoets omhoog of 11 de pijltoets omlaag 12 of houd deze inge
drukt om de bovenste temperatuurgrens in te stellen.
□
Druk op de toets ALERT 13 om uw keuze te bevestigen.
De temperatuurweergave 47 blijft knipperen en geeft de ingestelde
onderste temperatuurgrens aan.
□
Druk op de pijltoets omhoog of 11 de pijltoets omlaag 12 of houd deze inge
drukt om de onderste temperatuurgrens in te stellen.
□
Druk op de toets ALERT 13 om uw keuze te bevestigen.
Het temperatuuralarm is ingesteld.
Zodra het temperatuuralarm afgaat, kunt u dit uitschakelen door op de toets
SNOOZE/LIGHT 3 te drukken.
92
NL/BE