Download Print deze pagina

DAB CP2-G Instructies Voor Installatie En Onderhoud pagina 47

Advertenties

Beschikbare talen
  • NL

Beschikbare talen

  • DUTCH, pagina 43
5.3 Hete en koude onderdelen
VERBRANDINGSGEVAAR!!
De vloeistof in de installatie kan, behalve onder hoge temperatuur en druk, zich ook in de vorm van stoom
bevinden! Het kan ook gevaarlijk zijn alleen de pomp of onderdelen van de installatie aan te raken.
In geval de hete of koude onderdelen gevaar opleveren, moet men ervoor zorgen deze zorgvuldig af te schermen om contact daarmee te
vermijden.
6.
INSTALLATIE
De pompen kunnen wat water bevatten dat achtergebleven is na het testen.
Wij adviseren om de pompen kort uit te spoelen met schoon water, alvorens hen definitief te installeren.
De elektropomp moet worden geïnstalleerd in een goed
geventileerde ruimte met een omgevingstemperatuur van niet meer
dan 50°C.
Indien de unit wordt geïnstalleerd in een ruimte waar gevaar voor
explosie bestaat, dient men zich te houden aan de plaatselijke
voorschriften met betrekking tot de bescherming "Ex", en
uitsluitend geschikte motoren te gebruiken
De pomp voor vermogens tot en met 7,5 kW kan zowel verticaal
als horizontaal worden gemonteerd. Voor vermogens boven de 7,5
kW moet de pomp verplicht verticaal worden geplaatst. (Zie Afb.3)
6.1 Fundering
Het is de verantwoordelijkheid van de koper te zorgen voor een fundering die moet worden uitgevoerd op grond van de buitenste afmetingen.
Indien de funderingen van metaal zijn, moeten ze gelakt worden om corrosie te voorkomen. De funderingen moeten vlak zijn en voldoende
rigide om eventuele belastingen te kunnen verdragen. De afmetingen van de fundering moeten zodanig zijn dat trillingen als gevolg van
resonantie vermeden worden.
Bij betonfunderingen dient men erop te letten dat het beton zich goed heeft vastgehecht en volledig droog is, alvorens over te gaan tot
installatie van de unit. De oppervlak waarop de pomp geplaatst wordt moet perfect vlak en horizontaal zijn. Nadat de pomp op de fundering
is geplaatst, dient u te controleren of hij perfect waterpas staat. In het tegengestelde geval dienen geschikte vulstukken gebruikt te worden.
6.2 Aansluiten van de leidingen
Om vervorming of breuk te vermijden, dient u te voorkomen dat de metalen leidingen te grote krachten overbrengen naar de openingen van
de pomp. De leidingen zetten uit als gevolg van het thermisch effect en men dient maatregelen te treffen om dit te compenseren, om belasting
van de pomp zelf te voorkomen. De tegenflenzen van de leidingen moeten parallel zijn aan de flenzen van de pomp.
Om het lawaai tot een minimum te beperken, is het raadzaam op de aanzuig- en toevoerleidingen koppelingen te monteren die trillingen
tegengaan.
Het is altijd een goede regel de pomp zo dicht mogelijk bij de te pompen vloeistof te plaatsen. Het is raadzaam een aanzuigleiding te
gebruiken die een grotere diameter heeft dan de aanzuigopening van de elektropomp. Indien de opvoerhoogte op de aanzuiging negatief
is, is het noodzakelijk in de aanzuiging een bodemventiel te installeren dat over de juiste eigenschappen beschikt. Onregelmatige
overgangen tussen diameters van de leidingen en nauwe bochten leiden tot een aanzienlijke toename van de drukverliezen. De eventuele
overgang van een leiding met kleine diameter naar een leiding met een grotere diameter moet geleidelijk zijn. In de regel moet de lengte
van de overgang 5÷7 van het verschil van de diameters bedragen. Controleer nauwgezet of er geen lucht kan binnendringen via de
verbindingsstukken van de aanzuigleiding. Controleer of de afdichtingen tussen flenzen en tegenflenzen goed gecentreerd zijn, zodanig dat
de vloeistofstroom in de leidingen niet wordt belemmerd. Om de vorming van luchtzakken in de aanzuigleiding te voorkomen, dient de
aanzuigleiding op weg naar de elektropomp een lichte positieve helling te hebben. Wanneer er meerdere pompen geïnstalleerd worden,
moet elke pomp zijn eigen aanzuigleiding hebben. De enige uitzondering is de reservepomp (indien voorzien), deze treedt alleen in werking
bij een defect van de hoofdpomp, zodat er nog steeds maar één pomp per aanzuigleiding werkt. Voor en na de pomp moeten afsluitkleppen
geïnstalleerd worden, om te voorkomen dat de installatie leeggemaakt moet worden als er onderhoud aan de pomp moet worden uitgevoerd.
6.3 Isolatie
− Om de pomp te beschermen tegen bezinksels is het beter om hem niet op het laagste punt van de installatie te installeren. Monteer de
pomp pas aan het einde van alle laswerkzaamheden op de installatie en ga of deze goed schoon is.
NEDERLANDS
Afb.3
45

Advertenties

loading

Deze handleiding is ook geschikt voor:

Cm2-gDcp2-gDcm2-g