6
Vóór de inbedrijfstelling
De apparaten moeten voor inbedrijfstelling op
zichtbare gebreken aan de bedienings- en veilig-
heidsinrichtingen evenals op correcte opstelling en
juiste elektrische aansluiting worden gecontro-
leerd.
De volgende punten moeten in elk geval in acht
worden genomen:
n
De apparaten stabiel opstellen
n
Er moet voldoende toevoer van verbrandings-
lucht worden gewaarborgd
n
Zorg voor een vrije luchtaanzuiging en luchtaf-
voer
n
Boven- of onderdruk in de opstellingsruimte
vermijden
n
Zorg voor een afdoende en conform de plaat-
selijke voorschriften overeenkomstige toevoer
van brandstof
n
Uitsluitend schone stookolie EL resp. diesel-
brandstof gebruiken,Gebruik geen biodiesel!
n
De aanzuigleiding in de tankbodem moet zijn
voorzien van een voetventiel
Als aan de desbetreffende vereisten ter plaatse
alsook aan een deskundige apparaatopstelling
is voldaan, moet de blaasunit-brander door
geautoriseerd vakpersoneel worden gecontro-
leerd op uitlaatgaswaarden en evt. worden
ingesteld.
Luchtverdeling
De apparaten zijn voorzien van een hoogwaardige
radiaalventilator, die geschikt is om de verwarmde
lucht gericht en effectief over grote afstanden te
transporteren.
De verdeling van de lucht geschiedt bij voorkeur
via pijpleidingen of speciale warme lucht- resp.
folieslangen.
n
Uitsluitend de door ons vrijgegeven warme
luchtslangen (accessoire) mogen worden
gebruikt
n
Hierbij moet altijd de luchtrichting van de
slangen in acht worden genomen! De bin-
nenste overlappingen op de naden van de
warme luchtslangen moeten in de luchtrichting
wijzen
n
Neem een veilige bevestiging van de leidingen
resp. slangen op de uitblaassteunen van de
apparaten in acht
n
Voor de luchtverdeling mogen uitsluitend resp.
de door ons vrijgegeven luchtverdelers worden
gebruikt
De warme luchtslangen mogen uitsluitend in
compleet uitgetrokken toestand en zonder
opwikkelingen worden gebruikt.
n
Bij het verwarmen van gesloten ruimtes via
slangen mag geen overdruk worden opge-
bouwd
n
Bij hogere aanzuigtemperaturen of weerstand
van de apparaatuitblaas kan de blaasunit-
brander tijdens het stoken door de tempera-
tuursensor (TW) kortstondig worden uitgescha-
keld.
Nadat de temperatuur gedaald is, wordt de
brander automatisch opnieuw gestart!
Luchtgeleidingen aan de aanzuigzijde moeten
altijd in een vormbestendige uitvoering (geen
instabiele slangen) worden uitgevoerd.
n
Bij te korte taktintervallen moet de lengte en de
uitvoering van de warme luchtgeleiding worden
gecontroleerd
AANWIJZING!
Een taktbedrijf van de blaasunit-brander met
looptijden van nog geen 5 minuten moet abso-
luut worden vermeden.
n
Om warmtestuwing te vermijden, mogen er
geen scherpen knikken en buigingen in de
slanggeleiding ontstaan. Folieslangen mogen
niet worden verdraaid
Bij optredende ophopingswarmte wordt het ver-
warmingsbedrijf door de VTB permanent onder-
broken!
Aanzuiglucht
De apparaten kunnen uitsluitend in frisse-/
meng-/of circulatiebedrijf worden gebruikt. De vol-
gende gegevens hebben betrekking op de opstel-
ling van het apparaat buiten de te verwarmen
ruimte.
Frisse luchtbedrijf:
De luchtaanzuiging geschiedt af fabriek door 2
aanzuigroosters rechts en links.
Mengluchtbedrijf:
15