Om een hernieuwd overschrijden van de active-
ringstemperatuur te vermijden, moeten voor het
terugzetten/ontgrendelen van de VTB de
bedrijfsvoorwaarden van het apparaat worden
gecontroleerd.
Regelinrichtingen
De temperatuurvoelers van de regelapparatuur
beschikken over een eigen bewaking.
De voelers zijn koude-veilig tot -25 °C. Bij tempera-
turen onder -25 °C wordt de stroomtoevoer van de
regelapparatuur onderbroken, bij temperatuurstij-
ging vanaf <-25 °C wordt de stroomtoevoer weer
vrijgegeven.
Bij een eventuele beschadiging van de sensoren of
capillaire buis, alsook bij het bereiken van een
overtemperatuur van ca. 220 °C wordt het vulme-
dium geleegd en de veiligheidsinrichting wordt
continu geactiveerd. Een reset is niet meer moge-
lijk. Het regelapparaat functioneert niet meer en
moet worden vervangen.
AANWIJZING!
Bij het vervangen van veiligheidsinrichtingen
mogen uitsluitend "Originele reserveonderdelen
van REMKO" worden gebruikt.
n
Let op een zorgvuldige montage
n
De capillaire buizen mogen niet in directe
nabijheid van de soldeerpunten worden
gebogen of scherp geknikt worden
n
De capillaire buizen mogen niet in directe
nabijheid van soldeerpunten worden gebogen
of scherp geknikt worden
n
De voelers mogen uitsluitend op de in de
fabriek aangebrachte bevestigingspunten
worden aangebracht
n
De voelers moeten voor een veilig functioneren
altijd stof- en vuilvrij zijn
De apparaten beschikken over de volgende
controle- resp. veiligheidsinrichtingen:
Temperatuurregelaar (TR)
De temperatuurregelaar stuurt het in- en uitscha-
kelen van de circulatieluchtventilator aan. Het
schakelpunt wordt via de regelaar "Schaal 21 -
60°" in de schakelkast ingesteld. Instelwaarde ca.
35 – 40 °C.
Temperatuursensor (TW)
De temperatuursensor beperkt het verwarmingsbe-
drijf middels de brander de apparaat- resp. uit-
blaastemperatuur. Het schakelpunt wordt via de
regelaar "Schaal 34 - 110°" in de schakelkast inge-
steld. Instelwaarde ca. 80 – 85 °C.
Veiligheidstemperatuurbegrenzer (VTB)
Bij oververhitting van het apparaat of een defect
van de temperatuursensor wordt het apparaat door
de veiligheidstemperatuur (VTB) permanent uitge-
schakeld. Een handmatige ontgrendeling is dan
verreist.
Branderautomaat
Door de optische vlambewaking wordt bij onregel-
matigheden in de verbranding, het doven van de
vlam, brandstofgebrek enz. het apparaat door de
branderautomaat continu worden uitgeschakeld.
Een handmatige ontgrendeling is dan verreist.
4.4 Rookgasafvoer
In de buitenlucht of in open ruimtes is het bedrijf
van de apparaten ook zonder speciale rookgasaf-
voer mogelijk. Wij adviseren echter om een 1 m
uitlaatpijp met hierboven geplaatste regenkap te
monteren (voorbeeld 2) om het indringen van
regenwater en vuil uit te sluiten.
Als de apparaten voor het verwarmen van ruimtes
wordt gebruikt, moeten de verbrandingsgassen
evt. in de buitenlucht worden afgevoerd.
n
De rookgasafvoer moet dusdanig zijn uitge-
voerd, dat altijd een thermische aansturing van
het uitlaatgas is gewaarborgd
n
De rookgasafvoer moet dusdanig uitgevoerd
zijn dat er geen tegendruk kan ontstaan
n
Een storingsvrij bedrijf kan worden gewaar-
borgd als de rookgasafvoer stijgend en met
verticale eindbuizen wordt gemonteerd
n
De rookgasafvoer moet ten minste boven goot-
hoogte, nog beter boven nokhoogte eindigen,
om tegendruk door weersinvloeden (bijv. wind)
te vermijden
n
De minimumafstand van 0,6 m tot brandbare
onderdelen mag niet worden onderschreden
n
Uitlaatpijponderdelen en bevestigingsmate-
rialen zijn als accessoires verkrijgbaar
n
Alle onderdelen van de rookgasafvoer moeten
veilig worden bevestigd. De diameter mag niet
kleiner zijn dan de rookgasaansluiting van het
apparaat
11