Regeling van twee compressoren (applicatie 5)
Beide compressoren moeten dezelfde capaciteit hebben. Wan-
neer de regelaar koeling vraagt, zal eerst de compressor met het
minst aantal draaiuren inschakelen en zal na de tijdvertraging de
tweede compressor inschakelen.
Zodra de temperatuur gezakt is tot de 'halve differentie' , zal de
laatst ingeschakelde compressor weer uitgeschakeld worden.
De draaiende compressor zal blijven draaien tot het setpoint
is bereikt en zal dan uitschakelen. Zodra de temperatuur weer
de 'halve differentie' bereikt, zal weer een compressor worden
gestart.
Als 1 compressor niet de temperatuur binnen de differentie kan
houden, zal de tweede compressor worden gestart.
Zodra 1 compressor twee uur alleen draait, zal deze compressor
worden uitgeschakeld en de andere compressor worden inge-
schakeld, zodat de draaitijd in balans wordt gehouden.
De twee compressoren moeten geschikt zijn om tegen een hoge
druk in te starten.
De compressorinstellingen voor 'Minimale AAN-tijd' en 'Minimale
UIT-tijd' hebben tijdens de regeling altijd de hoogste prioriteit,
maar sommige functies zullen dit overrulen.
Randverwarming
Om energie te besparen is het mogelijk om de randverwarming
te laten pulseren. Deze pulserende regeling kan worden geregeld
volgens de dag/nachtregeling of door middel van een dauwpunt-
meting.
Pulserende regeling op basis van dag/nacht
Voor dag- en nachtconditie kan een verschillende pulstijd (AAN
periode) worden ingesteld.
De tijd dat de randverwarming aan moet zijn wordt ingesteld als
een percentage van een periodetijd.
Randverwarming
Pulserende regeling op basis van dauwpunt
Om deze functie te gebruiken is een systeemunit type AK-SM
720 vereist welke het dauwpunt kan meten en dit signaal via de
datacommunicatie naar de verdamperregelaars kan versturen. De
AAN periode van de randverwarming wordt vervolgens geregeld
op basis van het huidige dauwpunt.
Twee dauwpuntwaarden worden ingesteld in de verdamperrege-
laar:
- een waarde waarbij het effect maximaal moet zijn, bijvoorbeeld
100% (o87)
- een waarde waarbij het effect minimaal moet zijn (o86)
Bij een dauwpunt gelijk of lager aan de waarde van o86, zal de
Dauwpunt
waarde worden gebruikt van parameter o88 voor de regeling van
de randverwarming.
In het gebied tussen de twee dauwpuntwaarden zal de regelaar
het vermogen van de randverwarming regelen volgens de hier-
naast getoonde grafiek.
Tijdens ontdooien
Tijdens de ontdooiing zal de randverwarming altijd 100% aan zijn.
8
Handleiding RS8GL210 © Danfoss 01-2013
AK-CC 550B