3.1.7)
Omgevingstemperatuurbereik
De sensor kan worden gebruikt bij een hogere omgevingstemperatuur dan 55 °C, mits de omgevings-
temperatuur de maximale temperatuur van het medium niet overschrijdt en rekening wordt gehouden met
de temperatuurklasse en de maximale bedrijfstemperatuur van de sensor.
3.1.8)
Indeling in temperatuurklassen
De indeling in een temperatuurklasse hangt af van de temperatuur van het medium waarbij rekening wordt
gehouden met de maximale bedrijfstemperatuur van de sensor. Zie de onderstaande grafiek:
Voor F200 sensor met constructie-identificatiecode (CIC) A1 met aansluitdoos aangesloten op niet-MVD
transmitters (i.e. 9701)
Opmerking 1. Hanteer de bovenstaande grafiek om de temperatuurklasse te bepalen bij een gegeven
vloeistof- en omgevingstemperatuur. De maximale oppervlaktetemperaturen voor stof zijn als volgt:
T6:T 80 °C, T5:T 95 °C, T4:T 130 °C, T3:T 195 °C, T2 tot T1:T 226 °C.
De voor stof toegestane minimale omgevings- en procesvloeistoftemperatuur is –40° C.
3.1.9)
Omgevingstemperatuurbereik
De sensor kan worden gebruikt bij een hogere omgevingstemperatuur dan 55 °C, mits de omgevings-
temperatuur de maximale temperatuur van het medium niet overschrijdt en rekening wordt gehouden met
de temperatuurklasse en de maximale bedrijfstemperatuur van de sensor.
ATEX installatie-instructies
Ta
–68 °C tot +55 °C
TEMP. SENSORMEDIUM (°C)
Ta
–90 °C tot +55 °C
F-Serie sensors (BVS 03 ATEX E 176 X)
9