5.8 - ∆T R1
In/uitschakeltemperatuurverschil voor relais R1 :
Wordt het temperatuurverschil ΔT tussen de ingeschakelde voelers overschreden en zijn ook
de andere voorwaarden vervuld, schakelt de regeling pomp of regelventiel in. Verdwijnt het
temperatuurverschil ΔT, wordt pomp of regelventiel weer uitgeschakeld.
Instelbereik: ΔT van 3°C tot 20°C / ΔT-uit van 2°C tot ΔT minus 1
Fabrieksinstelling: ΔT 10°C / ΔT-uit 3°C.
Is het ingestelde temperatuurverschil te klein, kan dit afhankelijk van de
installatie en positie van de voelers tot slecht rendement en tikken(te
Let op
vaak aanlopen) van de pomp leiden.
5.11 - Tingesteld(thermostaat)
Ingestelde temperatuur aan voeler 1
Verwarmingsmodus = 1ste waarde kleiner dan 2de waarde,Koelmodus= 1stewaarde
groter dan 2de waarde
Als de inschakelwaarde (1ste waarde) aan voeler 1 onder de instelling valt en de ther-
mostaatfunctie volgens tijdinstelling vrijgegeven is, schakelt de regelaar via het relais
de naverwarming in, totdat de temperatuur weer over de ingestelde uitschakeltempera-
tuur stijgt.
Instelbereik:
Tingesteld (aan) -10° tot 90°C fabrieksinstelling50°C Tingesteld(uit)-20° tot 99°C /
abrieksinstelling :60°C
Bij installatie van voeler S2 , fungeert S1 als in- en S2 als uitschakelvoeler.
Let op
5.20 - Tmax S1
Uitschakeltemperatuur aan voeler 1:
Als deze waarde aan voeler 1 gepasseerd wordt, schakelt de regelaar de pomp resp.
het regelventiel uit. Als de temperatuur aan voeler 1 weer beneden deze waarde valt
en ook de andere condities vervuld zijn, schakelt de regelaar de pomp resp. het regel-
ventiel weer in.
Instelbereik: 0°C bis 99°C Fabrieksinstelling: 60°C
Te hoog ingestelde temperaturen kunnen tot verbranding en
schade aan de installatie leiden.Ter plaatse verbrandingsveiligheid voor
Gevaar
zien !
Instellingen
27