3. INSTALLEREN VAN DE BUITENUNIT
3-1. Installeren van de buitenunit
●
Gebruik beton of een vergelijkbaar materiaal om het
fundament te maken en zorg voor een goede waterafvoer.
●
Zorg normaal gesproken voor een fundament van 5 cm dik,
of meer. Als er een afvoerpijp wordt gebruikt, of bij gebruik
in gebieden met koud weer, moet u zorgen voor een hoogte
van 15 cm of meer voor de voetstukken aan beide zijden van
het toestel. (Laat in dit geval ruimte open onder het toestel
voor de afvoerpijp en om te voorkomen dat afvoerwater kan
bevriezen in gebieden waar het koud kan worden.)
●
Zie Afb. 3-1 voor de afmetingen van de ankerbout.
●
U moet de voetstukken vastzetten met ankerbouten (M10).
Bovendien moet u aan de bovenkant gebruik maken van
zelfvergrendelende tussenringen. (Gebruik grote vierkante
32 × 32 SUS tussenringen met een JIS nominale diameter
van 10.) (Ter plaatse aan te schaffen)
170
660
105
219 7575
Luchtinlaat
13
13
Luchtuitlaat
940
Afvoeropening
3-2. Drainagewerk
Volg de procedure hieronder om te zorgen voor een goede
drainage voor de buitenunit.
●
Raadpleeg Afb. 3-1 voor de afmetingen van de
afvoeropening.
●
Zorg voor een hoogte van minstens 15 cm voor de
voetstukken aan beide zijden van het toestel.
●
Bij gebruik van een afvoerpijp moet u de afvoeraansluiting
(ter plaatse aan te schaffen) installeren op de afvoeropening.
Sluit de andere afvoeropening af met de rubber dop die
wordt meegeleverd met de afvoeraansluiting.
●
Raadpleeg voor details de handleiding van de
afvoeraansluiting (ter plaatse aan te schaffen).
●
Wanneer u klaar bent met het installeren van de
afvoeraansluiting, moet u controleren of er geen water lekt
uit de aansluiting of naburige onderdelen.
3-3. Leggen van de leidingen en de bedrading
●
De leidingen en de bedrading kan in 4 richtingen worden
geleid (voor, achter, rechts en naar beneden):
4- ø32
Afvoeropening (2 plaatsen)
110
50
13
13
4- ø13 Ankerboutgat
Ankerbout (M10)
Afb. 3-1
●
De bedrijfsafsluiters bevinden zich binnenin het toestel. Verwijder
het inspectiepaneel om hierbij te kunnen. (Om het inspectiepaneel
te verwijderen, moet u de 3 schroeven verwijderen, waarna u het
paneel naar beneden schuift en naar u toe trekt.)
(1) Als de leidingen en bedrading via de voorkant, achterkant,
of rechterkant worden geleid, kunt u met een kniptang of iets
dergelijks op de daarvoor bestemde plaatsen in de afdekkingen A
en B de gaten maken voor de bediening tussen de eenheden, de
stroomvoorziening en die voor de leidingen.
Zorg er bij het leiden van de bedrading voor dat de meegeleverde
plastic bescherming wordt bevestigd aan de randen van de
uitgangen voor de bedrading om de bedrading te beschermen
tegen eventuele bramen.
(2) Als de leidingen en de bedrading naar beneden worden
geleid, kunt u met een kniptang of iets dergelijks de
onderste rand van afdekking A verwijderen.
Uitgang bedrading bediening
tussen de eenheden
Inspectiepaneel
Afdekking A
Voorkant
Uitgang bedrading
stroomvoorziening
OPMERKING
* Wanneer u geen gebruik maakt van een beschermleiding
of bestaande materialen, moet u de meegeleverde plastic
bescherming op maat maken aan de hand van het gat voor de
bedrading. Bevestig vervolgens de plastic bescherming langs
de randen van het gat. Gebruik stopverf o.i.d. om het gat af te
dichten zodat er geen stof of insecten binnen kunnen komen via
de gaten voor de bedrading.
LET OP
● Leg de leidingen zo dat ze de compressor, panelen,
of andere onderdelen in het toestel niet raken. Als de
leidingen dergelijke onderdelen raken, zal er meer geluid
worden geproduceerd.
● Gebruik een buigmachine om de buizen te buigen bij het
leggen van de leidingen.
4. ELEKTRISCHE BEDRADING
4-1. Algemene voorzorgen voor de bedrading
(1) Voor u aan de bedrading begint, moet u het opgegeven voltage
van het toestel zoals aangegeven op de naamplaat controleren
en dan de bedrading zorgvuldig volgens het bedradingsschema
uitvoeren.
(2) Zorg voor een apart stopcontact dat uitsluitend bestemd is voor elk
individueel toestel en een aan/uit schakelaar, stroomonderbreker
en aardlekschakelaar ter beveiliging tegen te hoge stromen in de
uitsluitend voor de apparatuur bestemde stroomleiding.
(3) Om eventuele risico's van het kapot raken van isolatie te
voorkomen, moet het toestel geaard worden.
(4) Alle bedradingsaansluitingen moeten worden uitgevoerd
overeenkomstig het bedradingsschema. Verkeerde bedrading
kan leiden tot storingen of schade aan het toestel.
(5) Zorg ervoor dat de bedrading niet in aanraking kan komen met
de koelvloeistofleidingen, de compressor, of met bewegende
onderdelen van de ventilator.
(6) Niet-geautoriseerde wijzigingen in de interne bedrading
kunnen zeer gevaarlijk zijn. De fabrikant aanvaardt geen
aansprakelijkheid voor enige schade of storing als resultaat van
dergelijke niet-geautoriseerde wijzigingen.
(7)
De regelgeving over de vereiste diameter van de bedrading
verschilt van plaats tot plaats. Voor de juiste regelgeving voor
de bedrading dient u uw PLAATSELIJKE ELEKTRISCHE
REGELGEVING te raadplegen voor u de werkzaamheden begint.
U moet zich ervan verzekeren dat de installatie voldoet aan alle
toepasselijke regelgeving.
16
*
Afdekking B
Rechts
Uitgang
leidingen
*
Naar beneden
Achterkant
Afb. 3-2