■ Geavanceerde functie 1-3
Met behulp van de geavanceerde functie 1 van de AFTERTOUCH TOEWIJZING kunt u naast
de items uit de Basisfunctie de onder en bovengrens van de naslagwaarde aangeven. Met
behulp van de geavanceerde functies 2 en 3 kunt u in plaats van het kanaal in te voeren voor
een afzonderlijke noot een naslagbericht aangeven (polifonische toetsdruk).
1. Druk op de [EDIT] knop.
2. Beweeg de regelaar waaraan u een Aftertouch bericht wilt toewijzen iets. Druk op de
betreffende knop, als het om een knop gaat.
Het beeldvenster geeft het nummer van de geselecteerde regelaar weer.
3. Controleer of het beeldvenster het juiste nummer weergeeft, en druk op de [ENTER]
knop.
fig.at1
4. Druk op de [AFTERTOUCH] knop en druk vervolgens op één van de
[1]-[3] knoppen.
5. Druk op de [ENTER] knop.
6. Voer het kanaal in.
7. Druk op de [ENTER] knop.
8. Voer, als u de geavanceerde functie 2 of 3 gebruikt, het nootnummer in.
9. Druk, als u de geavanceerde functie 2 of 3 gebruikt, op de [ENTER] knop.
10. Voer, als u de geavanceerde functie 1 of 3 gebruikt, de onder en bovengrens van de
waarde in, zoals beschreven in 'Het bereik van de waarden (onder en bovengrens)
aangeven' (p. 62).
11. Geef, als u de geavanceerde functie 1 of 3 gebruikt, de uitgaande poort aan (➔ 'De
poort specificeren' (p. 59)).
12. Voer, als u een toewijzing aan een knop doet, de knopfunctie in (➔ 'De knopfunctie
specificeren' (p. 59)).
Gebruik MIDI functionaliteit
61