insTallaTie
Instellingen
- Thermostaatklep(pen) of zoneklep(pen) in een referentie-
ruimte (bv. woon- en badkamer) volledig openen.
Het is aan te bevelen geen thermostatische kranen of
zonekranen te monteren in de referentieruimte. Regel
voor deze ruimtes de temperatuur met behulp van een
afstandsbediening.
- Pas bij verschillende buitentemperaturen (bv. –10 °C en
+10 °C) de stooklijn zo aan dat in de referentieruimte de ge-
wenste temperatuur wordt ingesteld.
Richtwaarden voor het begin:
Parameter
Vloerverwarming
Verwarmingscurve
0,4
Regeldynamiek
10
Comfort temperatuur
20 °C
Als de kamertemperatuur te laag is in de overgangstijd (ca. 10 °C
buitentemperatuur), dan moet u in het menu van de warmtepomp-
manager onder "INSTELLINGEN/VERWARMEN/VERWARMINGSCIR-
CUIT" de parameter "COMFORT TEMPERATUUR" verhogen.
Info
Als er geen afstandsbediening is geïnstalleerd, leidt een
verhoging van de parameter "COMFORT TEMPERATUUR"
tot een parallelle verschuiving van de stooklijn.
Als de kamertemperatuur bij lage buitentemperaturen te laag is,
moet de parameter "STOOKLIJN" worden verhoogd.
Als u de parameter "STOOKLIJN" hebt verhoogd, moet u bij hoge-
re buitentemperaturen de zoneklep of de thermostaatklep in de
referentieruimte op de gewenste temperatuur instellen.
Materiële schade
!
Verlaag de temperatuur in het volledige gebouw niet door
alle zone- en thermostaatkleppen dicht te draaien, maar
maak gebruik van de verlagingsprogramma's.
Als alles correct uitgevoerd werd, kunt u het systeem op maximale
bedrijfstemperatuur verwarmen en nogmaals ontluchten.
Materiële schade
!
Let bij vloerverwarmingen op de maximaal toegelaten
temperatuur voor de vloerverwarming.
12.3.2 Overige instellingen
f Houd voor de werking met en zonder buffervat rekening met
f
het hoofdstuk "Bediening / Menustructuur / Menu INSTEL-
LINGEN / BASISINSTELLING / BUFFERWERKING" in de bedie-
nings- en installatiehandleiding van de WPM.
Bij gebruik van het opwarmprogramma
Bij gebruik van het opwarmprogramma moeten op de WPM de
volgende instellingen worden uitgevoerd:
f Stel eerst de parameter "BIVALENTIETEMPERATUUR HZG" in
f
op 30 °C.
f Stel vervolgens de parameter "OND WERKINGSGEBIED HZG"
f
in op 30 °C.
www.stiebel-eltron.com
13. Instellingen
13.1 Stille modus
radiatorverwarming
De STILLE MODUS is een werkwijze voor lucht/water-warmtepom-
0,8
pen waarbij het geluidsvolume van de warmtepomp gereduceerd
10
wordt.
20 °C
f In de gegevenstabel (zie hoofdstuk "Technische gegevens/
f
U kunt in menu "INGEBRUIKNAME/STILLE MODUS/REDUCTIE VER-
MOGEN" het ventilatortoerental en het compressorvermogen voor
bepaalde tijden reduceren.
f In de tabel treft u de maximale geluidsvolumes aan, afhanke-
f
HPA-O 3 CS Plus
HPA-O 4 CS Plus
HPA-O 6 CS Plus
HPA-O 8 CS Plus
f In menu "PROGRAMMA'S/STIL PROGRAMMA 1" kunt u de
f
Info
Na het opwarmen moet u de parameters "BIVALENTIE-
TEMPERATUUR HZG" en "OND WERKINGSGEBIED HZG"
opnieuw instellen op de standaardwaarden of de instal-
latiewaarden.
gegevenstabel") treft u het geluidsniveau aan bij een gede-
activeerde Stille modus.
Info
Wanneer u de STILLE MODUS activeert, wordt het maxi-
male vermogen bij A-7/W35 standaard op 70 % ingesteld.
Indien nodig, kan deze waarde verder verhoogd of naar
de opgegeven minimumwaarde verlaagd worden.
Info
Wanneer de Stille modus actief is, liggen de exploitatie-
kosten hoger.
In Stille modus 2 gebeuren verwarmen en warmwaterbe-
reiding uitsluitend via de nood-/bijverwarming.
lijk van de instellingen die in menu "INGEBRUIKNAME/STILLE
MODUS/REDUCTIE VERMOGEN/VERMOGEN" vastgelegd zijn.
Instelling in
de wPM
Vermogensbe-
grenzing tot
[%]
70
43
70
35
70
35
70
35
tijden vastleggen, waarop de warmtepomp naar een stille
werking wordt geschakeld.
geluidsniveau
warmtever-
mogen
Maximumwaarde
Maximaal
door vermogens-
bij a-7/w35
begrenzing
[kw]
[dB(A)]
54
2,23
52
1,38
56
2,65
52
1,38
58
4,96
57
2,76
61
4,96
57
2,76
HPA-O CS Plus |
17