Download Inhoudsopgave Inhoud Print deze pagina
Inhoudsopgave

Advertenties

Sensormontage

Het juiste gebruik en montage van de sensoren is voor een correct functioneren van het
systeem van groot belang.
 Collectorsensor (rode of grijze kabel met klemmendoos): Ofwel in een buis, welke
direct op de absorber gelast is cq. bevestigd is en uit de collectorbehuizing uitsteekt,
inschuiven, of op de aanvoerleiding een T-stuk plaatsen en de sensor met de dompelbuis
inschroeven. In de dompelbuis mag geen water indringen (vorstgevaar).
 Boilersensor: de sensor dient met een dompelbuis bij ribbenbuiswisselaars net boven
en bij gladdebuiswisselaars middels T-stuk op de retour-uittrede van de wisselaar te worden
geplaatst. De montage onder het betreffende register cq. warmtewisselaar is in geen enkel
geval betrouwbaar.
 Ketelsensor (ketelaanvoer): deze wordt ofwel met een dompelbuis in de ketel
geschroefd of op korte afstand van de ketel op de aanvoerleiding aangebracht.
 Zwembadsensor: Montage direct bij de uittrede van het zwembad op de zuigleiding als
aanlegvoeler (zie aanlegvoeler). En montage middels dompelbuis wordt wegens het gevaar
van condensatie in de huls niet aanbevolen.
 Aanlegvoeler: Het beste met klemveren of slangklemmen op de leiding te bevestigen.
Er
dient
daarbij
temperatuursbestendigheid etc.). Aansluitend dient de sensor goed te worden geïsoleerd,
zodat de juiste buistemperatuur kan worden gemeten en geen beïnvloeding van de omgeving
mogelijk is.
Alle sensorkabels kunnen met een diameter van 0,5mm2 tot 50m worden verlengd. Bij
deze kabellengte en een Pt1000-temperatuursensor bedraagt de meetfout ca. +1K. Voor
langere kabels of een kleinere meetfout is een grotere kabeldiameter noodzakelijk. De
verbinding tussen sensor en kabel kan worden gemaakt, door een 4 cm lange krimpkous
over een ander te schuiven en de blanke draadeinden te twisten. Is een draadeinde vertind,
dan kan de verbinding het beste worden gesoldeerd. Daarna wordt de krimpkous over de
verbinding geschoven en voorzichtig verwarmd (bv. met een aansteker), totdat deze zich
strak om de verbinding vervormd heeft.
Om meetschommelingen te vermijden dient voor een storingsvrije signaaloverdracht eroip
te worden gelet, dat de sensorkabels niet aan negative invloeden van biitenaf bloot worden
gesteld. Bij gebruik van niet-afgeschermde kabels dienen sensorkabels en 230V-
voedingskabels in gescheiden kabelkanalen met een minimale afstand van 5 cm te worden
verlegd. Worden er afgeschermde kabels gebruikt, dan dient de afscherming met de
sensormassa te worden verbonden.
op
het
geschikte
materiaal
te
worden
gelet
(corrosie,
7

Advertenties

Inhoudsopgave
loading

Inhoudsopgave