Als de reële aanvoertemperatuur lager
ligt dan de ingegeven of berekende
aanvoertemperatuur, wordt de
koelwerking beëindigd. Het koelsignaal is
verder voorhanden.
7
OPWARMPROGR
Opwarmprogramma voor vloerverwarming
(Opwarmen)
Aanbevolen wordt om het opwarmen met
de overgangsverwarming uit te voeren,
omdat bij het opwarmen met behulp van de
warmtepomp de warmtebron zo sterk wordt
belast, dat niet kan worden uitgesloten dat de
vorstbeveiliging wordt geactiveerd.
Bij een sokkeltemperatuur ≤ 20 °C kan
met behulp van de warmtepomp niet
meer worden drooggestookt. In dat geval
moet de overgangsverwarming voor het
opwarmprogramma worden gebruikt. Hiertoe
dienen de parameters 23 (grens VERW) en 24
(bivalent VERW) op 30 °C te worden ingesteld,
en dient het opwarmprogramma te worden
gestart.
In het opwarmprogramma kan het noodbedrijf
niet worden geactiveerd.
Er zijn in totaal 6 parameters voor het op-
warmprogramma.
Zodra het opwarmprogramma wordt geac-
tiveerd, kunnen de 6 parameters na elkaar
worden versteld. Het programma wordt met
de parameter OPWARMPROGR en met de
instelling AAN gestart. Vervolgens wordt er
verwarmd tot de ingestelde sokkeltempera-
tuur (SOKKELTEMP) bereikt is. Gedurende de
ingestelde tijd (TIJD E OPWARM) wordt de sok-
keltemperatuur aangehouden. Na het verstrij-
ken van deze tijd wordt er met een verhoging
K/dag (VERHOGING/DAG) verwarmd tot de
maximum sokkeltemperatuur (OPWARMTEMP
MAX) bereikt is. Gedurende de ingestelde
tijd (MAX CONTINUTEM) wordt de maximum
temperatuur aangehouden. Vervolgens wordt,
in dezelfde stappen als bij het opwarmen, de
temperatuur weer verlaagd.
Hiermee is het opwarmprogramma beëindigd.
Opwarmprogram
Aufheizprogramm für Fußbodenheizung
Temperatuur
Temperatuur
Temperatuur
Temperatuur
Temperatur
Opwarm Temp. max
Maximaltemp.
Verhoging K/Dag
Eerste
Sockeltemp.
opwarmtemp
Dauer-Sockeltemp.
opwarmtijd
30
Zodra er 2 verwarmingscircuits actief zijn,
functioneren beide circuits volgens het op-
warmprogramma (werking met bufferreservoir
en mengcircuit).
Het directe verwarmingscircuit 1 (bufferreser-
voir met retourvoeler) neemt de ingestelde
waarden uit het opwarmprogramma over.
Aangezien er via de retourvoeler gereguleerd
wordt, is de werkelijke temperatuur in het
bufferreservoir bij de aanvoer voor de verwar-
ming hoger. De mengkraan (verwarmings-
circuit 2) brengt de temperatuur weer terug
tot de ingestelde waarde uit het opwarmpro-
gramma (sokkeltemperatuur en maximum
temperatuur)
Belangrijk is dat bij het bedrijf met
2 verwarmingscircuits alleen de
mengcircuitpomp werkt.
Als alleen het directe verwarmingscircuit 1 in
bedrijf is, wordt er tevens via de retourvoeler
gereguleerd. Aangezien de werkelijke tem-
peratuur in het bufferreservoir bij de aanvoer
voor de verwarming hoger is, wordt er in
dat geval van de ingestelde waarden uit het
opwarmprogramma (sokkeltemperatuur en
maximum temperatuur) 5K afgetrokken.
Tijdens het opwarmprogramma loopt het
zomerbedrijf niet.
Steigung K/Tag
Dauer-Maximaltemp.
max. continu temp.
8
Onder de parameter ZOMERBEDRIJF kan
vastgelegd worden vanaf welk tijdstip de
verwarmingsinstallatie naar het zomerbedrijf
moet switchen. Het zomerbedrijf kan uit- of
ingeschakeld worden. In totaal zijn er 2 ver-
stelbare parameters voor de functie. Onder de
parameter BOUWWIJZE kan gekozen worden
voor het vergelijken van de actuele buitentem-
peratuur met de ingestelde buitentemperatuur
(instelling 0), of voor het bepalen van een
gemiddelde temperatuurwaarde, afhanke-
lijk van de bouwwijze (instelling 1, 2 en 3),
van de buitentemperatuur. In beide gevallen
schakelen, als de actuele of de vastgelegde
buitentemperatuur ≥ is dan de ingestelde bui-
tentemperatuur, de twee verwarmingscircuits
(indien voorhanden) naar het zomerbedrijf
(terugschakelhysterese –1 K).
In het display wordt bij gesloten klepje het
zomerbedrijf weergegeven.
Bij vaste-waardenregeling is het zomerbedrijf
voor het 1e verwarmingscircuit niet actief.
Parameter BUITENTEMP:
Instelbare buitentemperatuur 10 °C tot 30 °C
Parameter BOUWWIJZE:
Instelling „1": lichte demping (24 uur vorming
van gemiddelde waarde) van de buitentempe-
ratuur, bijv. houtconstructie met snelle warm-
tedoorgang.
Instelling „2": gemiddelde demping (48 uur
vorming van gemiddelde waarde) van de
buitentemperatuur, bijv. muur met warmte-
isolatie met gemiddelde warmtedoorgang.
Instelling „3": sterke demping (72 uur vorming
van gemiddelde waarde) van de buitentempe-
ratuur, huis met langzame warmtedoorgang.
Ende
Zeit
Einde
Tijd
ZOMERBEDRIJF