Capaciteitsgrafiek WPW 13
2.5 Bediening en werking
De in de WPW ingebouwde
warmtepompmanager WPMiw regelt de
complete verwarmingsinstallatie. Op de
WPMiw worden alle vereiste instellingen vóór
en tijdens het bedrijf doorgevoerd.
Alle instellingen in de inbedrijfnamelijst van
de warmtepompmanager WPMiw dienen te
worden uitgevoerd door de installateur.
Normaliter hoeft de installatie in de
zomer niet te worden uitgeschakeld,
omdat de WPMiw is voorzien van een
automatische zomer-/winteromschakeling.
Als de installatie buiten bedrijf wordt
gesteld, dient de WPMiw op stand-
by te worden gezet. Zo blijven de
beveiligingsfuncties van de installatie
gehandhaafd (b.v. vorstbeveiliging).
Bij vorstgevaar in de opstellingsruimte van de
warmtepomp moet de installatie waterzijdig
worden afgetapt.
Het water in de condensor kan net als het
water in de verdamper afgetapt worden m.b.v.
de vul- en aftapkranen, die na het verwijderen
van de voorkap toegankelijk zijn.
18
2.6 Onderhoud en reiniging
2.6.1 Onderhoud
De warmtepomp werkt volautomatisch en
heeft geen speciaal onderhoud nodig. Indien
energiemeters zijn ingebouwd, moeten de
zich daarin bevindende filters, die gemakkelijk
verstopt raken, regelmatig worden gereinigd.
2.6.2 Reiniging
2.9.2.1 Verdamper
Wanneer met het bronwater meegevoerde
zwaardere deeltjes zich afzetten in de
verdamper, waardoor deze dichtslibt,
kan de verdamper via de aansluitingen
(warmtebroninlaat en warmtebronuitlaat)
worden schoongespoeld.
2.6.2.1 Condensor
Bij storingen in de werking van de
warmtepomp (b.v. activering van de HD-
beveiliging) ten gevolge van afzettingen
van corrosieproducten (roestmodder) in de
condensor, dient de storingsdienst te worden
geraadpleegd; deze kan de afzettingen
chemisch verwijderen met behulp van
geschikte oplosmiddelen.
2.6.2.3 Vuilfilter
Het vuilfilter (pos. 25 in afb. 1) dient
afhankelijk van de verontreiniging van het
bronwater regelmatig te worden gereinigd.
2.7 Beschrijving van het toestel
Werkingsprincipe
Het warmtemedium (water of brine) stroomt
de verdamper van de warmtepomp in. Hier
wordt er warmte aan onttrokken, zodat
het medium vervolgens op een lagere
temperatuur de warmtepomp verlaat.
De energie die door de warmtepomp
bruikbaar gemaakt is, wordt in de condensor
op het verwarmingswater overgedragen.
Het verwarmingswater geeft zijn warmte
vervolgens aan het verwarmingscircuit af,
of het wordt voor de verwarming van het
warme water gebruikt. In dit geval wordt het
verwarmingswater d.m.v een driewegafsluiter
naar een warmtewisselaar omgeleid die in
een drinkwaterreservoir is ingebouwd.
De elektrische naverwarming (interne
2e WB) wordt geactiveerd als er voor
de warmwaterverwarming hogere
temperaturen nodig zijn dan de maximale
aanvoertemperatuur van de warmtepomp.
Bovendien kan deze naverwarming, indien de
warmtebehoefte van het verwarmingssysteem
groter is dan de verwarmingscapaciteit
van de warmtepomp, in de resterende
warmtebehoefte voorzien.