•
De oppervlakte voorbereiden.
Zie "Oppervlakte toestand en voorbereiding" on pagina 43.
1. Koppelmiddel aanwenden
Voor een correcte meting mogen er geen luchthiaten tussen de probe en de oppervlakte van het te
meten materiaal zijn. Dit wordt door middel van een zogenaamd koppelmiddel bereikt.
Zet, alvorens de transducent op de oppervlakte te plaatsen, een kleine hoeveelheid koppelmiddel
(geleverd met de meter) op de oppervlakte van het materiaal. Een enkele druppel volstaat meestal.
2. Transducent op de te meten oppervlakte plaatsen
Druk het slijtvlak van de probe in het koppelmiddel. Een gematigde druk op de bovenkant van de
transducent met duim of wijsvinger volstaat. Het is slechts noodzakelijk de transducent stationair te
houden met het slijtvlak vlak tegen de oppervlakte van het materiaal.
3. Display aflezen
Als de stabiliteitsindicator zes of zeven staven aanduidt zal de display de correcte dikte van het
materiaal direct onder de omvormer meten.
Controleer of er voldoende koppelmiddel onder de tranducent is en dat de probe vlak tegen het
materiaal gezet is als de stabiliteitsindicator minder dan vijf staven aanduidt of de aantallen op de
display onregelmatig schijnen. Als deze toestand voortduurt, kan het noodzakelijk zijn een andere
transducent (grootte of frequentie) voor het gemeten materiaal te selecteren.
De meter voert vier metingen per seconde uit wanneer de transducent in contact is met de oppervlakte
van het materiaal. De display wordt na iedere meting aangepast.
4. Transducent wegnemen van oppervlakte
De display toont de laatste meting.
16