Na het apparaat geconfigureerd te hebben, kunt u dit gaan gebruiken.
4.1. VERDEELNETWERKEN EN AANSLUITINGSMOGELIJKHEDEN VOOR DE PEL
Sluit de stroomsensoren en de spanningsmeetsnoeren aan op uw installatie, naargelang het type verdeelnet.
Controleer altijd of de pijl van de stroomsensor naar de lading wijst. De fasehoek zal zo correct zijn voor de vermogensme-
tingen en de andere metingen die van de fase afhangen. Zo niet, dan kan met behulp van de software PEL Transfer de
fase van een stroomsensor onder sommige voorwaarden omgekeerd worden.
4.1.1. EENFASIG 2 DRADEN: 1P-2W1I
Voor de eenfasige metingen met 2 draden:
■ Sluit het meetsnoer N aan op de geleider van de nulleider
■ Sluit het meetsnoer V1 aan op de geleider van de fase L1.
■ Sluit de stroomsensor I1 aan op de geleider van de fase L1.
4.1.2. EENFASIG 3 DRADEN 2 STROOMWAARDEN: 1P-3W2I (PEL52)
Voor metingen van eenfasig 3 draden met 2 stroomsensoren:
■ Sluit het meetsnoer N aan op de geleider van de nulleider.
■ Sluit het meetsnoer V1 aan op de geleider van de fase L1-I1.
■ Sluit het meetsnoer V2 aan op de geleider van de fase L1-I2.
■ Sluit de stroomsensor I1 aan op de geleider van de fase L1.
■ Sluit de stroomsensor I2 aan op de geleider van de fase L2.
4. GEBRUIK
Bron
22
Laadniveau
L1
N
V2
600 V
max
V1
N
Figuur 23
L1
N
V2
600 V
max
V1
N
Figuur 24
L1
N
I2
I1
600 V CAT III
L1-I2
L1-I1
N
I2
I1
600 V CAT III