6.5.2
Procedure
Hieronder wordt de procedure voor veilige opstart van de Maxum II beschreven.
1.
2.
3.
LET OP
Voorzorgsmaatregelen APU
Wanneer er een APU wordt gebruikt, mogen er geen kabels, die spanning aangevoerd krijgen
van een externe bron, het Maxum II EG ingaan, zonder via de APU-
signaalontkoppelingsrelais te verbinden. Deze waarschuwing omvat de Advance Data Hiway,
ethernet en eventueel andere input- of outputsignaalkabels verbonden aan andere
apparatuur, dat stroom kan leveren naar de signaalkabels.
4.
5.
6.
7.
8.
9.
Opmerking
Het resterende opstartproces is afhankelijk van een al dan niet geïnstalleerde APU.
Veiligheidsnormen voor explosiebeveiliging
Toestelhandboek, 10/2018, A5E02220442001 Rev 11
6.5 De te volgen stappen voor veilige opstart van de Maxum II
Controleer of de AC-spanning naar de hoofdstroomtoevoerkabels uitgeschakeld is.
Alle indicatorlampen moeten uit staan.
Controleer of de analysator correct gemonteerd en geïnstalleerd is.
(Indien APU wordt gebruikt) controleer of alle stroom- en signaalkabels correct via het
APU-stroomontkoppelrelais en de APU-signaalontkoppelrelais zijn aangesloten.
Controleer of schone (vrij van deeltjes en brandbare gassen en dampen), droge in‐
strumentlucht op juiste wijze aan de analysatorluchtleidingen gekoppeld is. Raad‐
pleeg separate installatiedocumentatie voor instructies betreffende het maken van de
vereiste verbindingen. Luchtstroom moet op dat moment op Off-geschakeld zijn.
Alle lucht-, gastoevoer- en monsterleidingen moeten worden uitgeblazen en worden
gereinigd van eventuele deeltjes of chemische stoffen voordat deze leidingen op druk
worden gebracht naar de Maxum II gaschromatograaf.
Voer een visuele controle uit van beveiligingssystemen van de analysator om te con‐
troleren of er geen mechanische schade aanwezig is en of alle systemen in goede
conditie zijn. De controle moet de methanator (indien in gebruik), de luchtbehandelaar
(indien in gebruik), de ovenverwarmingssystemen en alle detectormodulen omvatten.
Raadpleeg de paragrafen betreffende "Onderhoudsfactoren" die zich door deze hele
handleiding heen bevinden voor de specifieke controletaken betreffende de verschil‐
lende componenten.
De afdichting van de EG-deur inspecteren. Controleer dat deze schoon is en helemaal
rond de deur afdicht. Controleer alle poorten, zowel gas als elektrisch, om te verifiëren
dat ze tegen de kast aan zijn afgedicht, en dat eventuele externe verbindingen van
elektrische bedrading een deugdelijke draadafdichting hebben.
(Indien van APU voorzien) Controleer of de onderhoudsschakelaar van de APU inge‐
steld is voor normaal bedrijf.
(Indien niet van APU voorzien) Controleer of de snelspoelklep is uitgeschakeld.
Sluit de EG-deur en de ovendeur. Schakel de instrumentlucht in en controleer of kabel-
inganglocaties en andere openingen in het EG op juiste wijze afgedicht of gesloten
zijn.
Veilige bediening
87