Punt A van het stuursignaal de offset wordt bepaald door parameters F18 en C50, besproken op blz.21
Punt B, de versterking, wordt bepaald voor:
Klem 12 (0-10VDC) door parameters C32 en C34 (versterking en referentiepunt)
Klem C1 (4-20mA) door parameters C37 en C39 (versterking en referentiepunt)
Hierdoor is het stuursignaal volledig onafhankelijk van het nulpunt.
Bij het berekenen van de versterking gaat men ervan uit dat de maximale frequentie = 100%.
Bij de referentiepunten komt 10VDC of 20mA overeen met 100%.
Zelfde voorbeeld als bij F18: een stuursignaal van 1-5VDC wordt gebruikt om de snelheid te regelen
tussen 0Hz en de maximale frequentie.
De analoge ingang 5VDC, komt overeen met de maximale frequentie welke als 100% is vastgelegd.
Parameter C32 is dus 100%.
Daar 5VDC, het referentiepunt is en gelijk aan 50% van 10VDC, moet C34 op 50 worden ingesteld.
Wordt enkel een offset en/of een versterking ingesteld, zonder referentiepunt, is de instelling met
0Hz als referentiepunt.
C50
Referentiepunt voor de offset
Instelbereik: 0 tot 100%
Standaardinstelling: 0,0%
C51
Deze parameter worden enkel gebruikt bij een PID-regeling. Hiervoor hebben we een
C52
speciale handleiding gemaakt.
39
C34/C39
Resolutie: 0,01%
Te veranderen tijdens bedrijf.
C-parameters