• Houd er rekening mee dat aan meetobjecten (bijv. aan defecte
apparaten) onvoorspelbare spanningen kunnen voorkomen.
Condensatoren kunnen bijv. gevaarlijk geladen zijn.
• Overtuig u er van dat de meetleidingen in feilloze staat
verkeren, bijv. onbeschadigde isolatie, geen onderbreking in
kabels en stekkers enz.
• In stroomkringen met corona-ontlading (hoogspanning) mag u
met dit apparaaat geen metingen verrichten.
• Wees uiterst voorzichtig als u in HF-stroomkringen metingen
verricht. Daar kunnen gevaarlijke mengspanningen bestaan.
• Het is niet geoorloofd metingen te verrichten in een vochtige
omgeving.
• Zorg er absoluut voor dat u de meetbereiken niet meer
overbelast dan geoorloofd is. U vindt de grenswaarden in
hoofdstuk 8 „Technische gegevens" in de tabel „Meetfuncties
en meetbereiken" in de kolom „Overbelastbaarheid".
• Gebruik de multimeter alleen als er batterijen of accu's in zitten.
Anders bestaat de kans dat gevaarlijke stromen of spanningen niet
aangegeven worden en uw apparaat beschadigd wordt.
• Het apparaat mag niet worden gebruikt als het deksel van het
vakje voor de zekeringen of de batterijen er niet op zit of als de
behuizing open is.
• De ingang van de stroommeetbereiken is uitgerust met een
smeltzekering. De maximaal geoorloofde spanning van de
meetstroomkring (= nominale spanning van de zekering)
bedraagt 1000 V AC/DC.
Zorg er absoluut voor dat u alleen de voorgeschreven zekering
in het apparaat zet, zie pagina 61! De zekering moet een
uitschakelvermogen hebben van minstens 30 kA.
GMC-I Messtechnik GmbH
Onderdelen repareren en vervangen
Als u het apparaat opent, kunnen er delen vrij komen te liggen die
onder spanning staan. Voordat u reparaties aan het apparaat
verricht of voordat u onderdelen vervangt, moet u het apparaat
afkoppelen van de meetkring. Als daarna een reparatie aan het
geopende apparaat onder spanning onvermijdelijk is, dan mag
deze alleen door een vakman worden verricht die vertrouwd is
met de gevaren die daarmee gepaard gaan.
Fouten en buitengewone belastingen
Als u moet aannemen dat het apparaat niet meer zonder gevaar
gebruikt kan worden, dan moet u het buiten werking stellen en
zodanig beveiligen dat het niet per ongeluk kan worden gebruikt.
In de volgende gevallen kunt u er niet meer van uit gaan dat het
apparaat zonder gevaar gebruikt kan worden:
• als het apparaat zichtbare beschadigingen heeft,
• als het apparaat niet meer werkt of als er storingen in de
werking optreden,
• na langdurige opslag in ongunstige omstandigheden (bijv.
vocht, stof, temperatuur), zie „Omgevingsomstandigheden" op
pagina 59.
Veiligheidsinstructies
9