functies softwarebesturing
Prioriteiten bij verwarming
Het is mogelijk om prioriteiten voor de verwarming in te
stellen, afhankelijk van de buitentemperatuur.
Voor compressoren: lees de instructies 3611, 3612, 3613
aandachtig door.
Voor elektrische verwarmer: lees de instructies 3721
aandachtig door.
Voorbeeld:
Voor de verwarming kan bijvoorbeeld worden ingesteld dat
op basis van energiekosten op een unit met een dubbele
brandstoftoevoer deze moet lopen in de
warmtepompmodus als de temperatuur boven de 0°C
komt en onder die temperatuur moet overschakelen op de
gasbrander.
Stapsgewijze start
Na een stroomstoring kunnen de units opnieuw een voor
een worden gestart om een eventuele overspanning te
voorkomen.
De units hoeven niet gekoppeld te zijn. Aan de units moet
alleen een adres zijn toegewezen tijdens de
inbedrijfstelling. Ze worden na 10 seconden x hun
"adresnummer" opnieuw gestart op het moment dat de
stroom weer wordt ingeschakeld.
Voorbeeld:
Als een unit het adresnummer 3 krijgt toegewezen, wordt
de unit ingeschakeld 30 seconden (3 x 10 seconden)
nadat de stroom weer is ingeschakeld.
Wijziging van de verse lucht en kalibratie op de
Economiser
Het werkelijke volume verse lucht dat in het systeem wordt
gebracht, is niet altijd in verhouding met het percentage
waarmee de klep voor verse lucht wordt geopend. Dat
geldt met name als het retourluchtkanalensysteem is
aangepast voor een overmatig drukverlies.
Dit heeft vaak tot gevolg dat er een extreme hoeveelheid
verse lucht het systeem in wordt geleid, waardoor de
gebruikskosten van het systeem toenemen.
De toevoer van verse lucht wordt nu beheerd door het
gebruik van drie temperatuursensors: Eén in de
toevoerluchthoeveelheid, één in de retourlucht en één voor
de buitentemperatuur.
Huidige
Huidige
verse
lucht
100%
80%
60%
40%
20%
20%
40%
Met deze drie sensors berekent en onthoudt de
Climatic 50 het exacte percentage verse lucht voor elke
positie van de luchtklep.
T
toevoerlucht
= T
retourlucht
x %
Retourlucht
Vereist
60%
80%
100%
Kleppositie
+ T
verse lucht
x %
verse lucht
De kalibratieprocedure vindt periodiek plaats als alle
ingangen voor koelen of verwarmen zijn uitgeschakeld. Met
de instructie 3516 kunt u de kalibratie voorkomen.
Dynamisch ontdooien
Temp.
Batterij
verschil
Schoon
tussen
batterij en
buiten
Start ontdooicyclus
Hoogste gradiënt
Met deze nieuwe functie die is gepatenteerd onder
nummer INPI 91.033.063, start de unit de
ontdooiprocedure alleen als dit is vereist.
Dit wordt bereikt door het verschil te meten tussen de
temperatuur van de batterij en de buitentemperatuur.
Het ontdooien wordt gestart, kort nadat de Climatic 50 de
positie van de grootste gradiënt in de curve heeft gevonden.
De ontdooicyclus wordt beëindigd op het moment dat aan
een van de volgende twee voorwaarden is voldaan:
+ Drie ontdooicycli.
+ 6 minuten
Ontdooien afwisselen
Alle Baltic-units met een dubbel circuit beschikken
standaard over de voorziening voor het "afwisselend
ontdooien".
Als één circuit een ontdooicyclus doorloopt, is in het
tweede circuit de warmtepompmodus actief. Hierdoor
hoeft er minder vaak een duur verwarmingselement te
worden gebruikt om de temperatuur van de toevoerlucht op
een acceptabel niveau te houden tijdens de ontdooicyclus.
CO² Sensor
Indien een CO²-sensor op de unit is aangesloten, wordt de
waarde van het minimum aan verse lucht aan de hand van
de CO²-ratio berekend. De waarde die door de sensor
wordt gemeten, kunt u in variabele 2132 aflezen.
Instelling 3514 definieert het aantal ppm die het minimum
aan verse lucht al hebben bereikt.
Instelling 3515 definieert het aantal ppm op basis waarvan
100% verse lucht zal worden gebruikt
0ppm
Instelling
3514
IOM / ROOFTOP BALTIC Serie - 0704 - D • Pagina 87
Batterij
Batterij
Bevriest
Bevroren
Tijd
100%
CO2
Instelling
200ppm
3515