Bediening en gebruik
□
Zet de kanaalkeuzeschakelaar 21 op hetzelfde kanaal.
□
Houd de toets CH 18 ingedrukt tot het RF-signaalsymbool 57 oplicht.
□
Neem een dun voorwerp als hulp.
□
Druk op de toets TX 20 om de verbinding handmatig tot stand te brengen.
De ontvangst wordt tot stand gebracht. De temperatuur en luchtvochtigheid
worden aangegeven op het radiografisch weerstation en de buitensensor.
□
Sluit het batterijvak 22 aan de achterkant van de buitensensor door de afdekking van
het batterijvak 23 tegen de richting van de pijl in te schuiven.
● Temperatuuralarm
Per buitensensor kan één temperatuurbereik worden gedefinieerd. Als de buitensensor een
waarde meet die buiten het ingestelde temperatuurbereik valt, klinkt er een alarmsignaal op
het radiografisch weerstation.
□
Druk op de toets ALERT 15 .
Het temperatuuralarm is geactiveerd en het symbool 55 (zie Afbeelding E)
licht op.
□
Houd de toets ALERT 15 twee seconden ingedrukt.
De temperatuurweergave 49 begint te knipperen en geeft de bovenste temperatuurgrens
aan.
□
Druk op de pijltoets omhoog of 13 de pijltoets omlaag 14 of houd deze ingedrukt om
de bovenste temperatuurgrens in te stellen.
□
Druk op de toets ALERT 15 om uw keuze te bevestigen.
De temperatuurweergave 49 blijft knipperen en geeft de ingestelde
onderste temperatuurgrens aan.
□
Druk op de pijltoets omhoog of 13 de pijltoets omlaag 14 of houd deze ingedrukt om
de onderste temperatuurgrens in te stellen.
□
Druk op de toets ALERT 15 om uw keuze te bevestigen.
Het temperatuuralarm is ingesteld.
Zodra het temperatuuralarm afgaat, kunt u dit uitschakelen door op de toets SNOOZE/
LIGHT 5 te drukken.
● Koudewaarschuwingen
Het koudewaarschuwingssymbool 38 begint te knipperen wanneer de buitensensor tempe
raturen tussen +1 °C en -1 °C meet.
60
NL/BE