ELEKTRISCHE AANSLUITINGEN
Doorgang van de elektriciteitskabels
Voer de elektrische aansluitingen uit volgens de geldende bepalingen.
De elektrische kabels mogen niet in contact komen met onderdelen die tijdens de werking heet kunnen worden (bijvoorbeeld: motor en transformator).
Gebruik kabelklemmen om de apparaten aan de stuurkast aan te sluiten. Eén hiervan moet uitsluitend voor de voedingskabel worden gebruikt.
Voeding
Vergewis u ervan dat tijdens de installatie de stroom is uitgeschakeld.
Voordat u aan de stuurkast gaat werken, dient u de stroom uit te schakelen en de batterijen, indien aanwezig, te verwijderen.
Aansluiting aan het elektriciteitsnet (230/120 V AC - 50/60 Hz)
F
Lijnzekering
L
Fasekabel
N
Neutrale kabel
E
Ferrietkraal
Aardingskabel
Uitgang voeding voor uitrustingen
De uitgang levert doorgaans 24 V AC.
F
L
N
24 0
24 0
10 11 E
E
5
5