Schakelen
De transmissie van uw voertuig is uitgerust met
5 vooruitversnellingen in een schakelpatroon
van één omlaag, vier omhoog.
2
3
4
1
Zodra de motor is opgewarmd, is het voertuig
a
rijklaar.
Terwijl de motor stationair draait, trekt u de
b
koppelingshendel in en drukt u het
schakelpedaal omlaag om in de 1e (laagste)
versnelling te schakelen.
22
5
Laat de koppelingshendel langzaam los en
c
verhoog tegelijkertijd geleidelijk het
motortoerental door gas te geven. Het
gecoördineerde gebruik van de gasgreep en
koppelingshendel zorgt dat u soepel en zeker
wegrijdt.
LET OP
Draai de gashendel niet te veel open bij het
wegrijden vanuit stilstand. Het voertuig kan een
wheelie naar achteren maken.
Zodra het voertuig een gematigde rijsnelheid
d
bereikt, draait u de gasgreep dicht, trekt u de
koppelingshendel in en schakelt u in de 2e
versnelling door het schakelpedaal omhoog te
drukken.