3.5 Regelen van de spanning van de bovendraad
3.6 Draadregelaar
Voorspanning voor het draadafsnijden
Voor het veilig werken van de draadafsnijder als de
hoofdspanning 4 is geopend is een geringe restspanning
van de bovendraad noodzakelijk.
Deze restspanning wordt bereikt door voorspanning 3 en
be invloedt tegelijkertijd ook de lengte van het
afgesneden einde van de naalddraad (begindraad voor
de volgende naad).
Kortere begindraad = kartelmoer 3 aandraaien.
De basisinstelling is:
Voorkant kartelmoer en bout gelijk.
Voor een grote verstelling van de voorspanning is een
extra regeling van de hoofdspanning noodzakelijk.
Hoofdspanning
Voorspanning 3 en hoofdspanning 4 moeten samen de
geadviseerde bovendraadspanning van bijv. 80g leveren.
Hoofdspanning 4 moet daarmee overeenkomstig worden
ingesteld.
De draadregelaar 6 dient voor het regelen van de
hoeveelheid bovendraad die benodigd is voor de
steekvorming. De instelling is afhankelijk van de steeklengte,
dikte van het naaimateriaal en eigenschappen van het garen.
Belangrijk:
Een optimaal naairesultaat wordt allen maar gega-
randeerd wanneer de draadregelaar precies is afgesteld.
De lus van de bovendraad moet zonder overschot met
geringe spanning over de opnemer glijden.
Schroef 9 losdraaien en de regelaar afstellen.
De vertikale draad 7 dient in kombinatie met schaal 8 als
afstelhulp.
6
5
7
8
9
4
17