t
:
t
*,
Onderhoud
Wanneer aan
de
electrische installatie moet
worden
gewerkt verdient het
aan-
beveling om
de hoofdschakelaar af te zetten.
De
installatie is dan
spanningloos.
Dit
voorkomt
kortsluitingen.
Accu
De
accu
moet minstens
iedere
maand
worden gecontroleerd.
De
vloeistof
(elec-
trolyt) moet
altijd
5
mm
boven
de
platen staan.
ls
het
niveau gezakt,
dan
moet
men
uitsluitend bijvullen
met
gedestilleerd water. Polen
en
poolklemmen
van
de
accu moet
men
steeds goed schoon en
vrij
van oxydatie houden. De
poolklem-
men moeten
goed vast
zitten. Vet
ze in
met
zuurvrije
vaseline.
De luchtgaatjes
in de
vuldoppen moeten
steeds open
zijn.
Zijn
deze
verstopt,
verwijder de vuldop en steek
het
gaatje met een ijzerdraadje door. Zorg
steeds,
dat
de accu's
met
de vuldoppen zijn
atgesloten
wanneer aan- of nabij de accu's
moet
worden gewerkt, daar een vonk
of
open vuur het in de accu gevormde ex-
plosieve
waterstofgas makkelijk tot ontbranding kan
brengen.
Het
verdient
aanbeveling
de toestand van de accu van
tijd
tot
tijd
te controleren
door
het s.g. van het zuur
te
meten. De
volgende gegevens
kunnen
worden
aan-
gehouden:
volledig geladen
1,28-1
,29;
half
geladen
+
1,2O;
beneden
1,12 accu
geheel ontladen, e.e.a. gemeten
bij 20"
C.
De aflezing moet
voor
de
verschillende
cellen onderling
ongeveer
gelijk
zijn.
Wanneer
het
zuur
wordt gewogen moet
gelijktijdig
worden gecontroleerd
of
de
vloeistof, die
in
de
zuurweger
wordt opgezogen, schoon
is.
In geladen toestand moet
de
celspanning minstens
2
volt
bedragen. Indien
de
celspanning
1,6
volt
of
minder bedraagt,
dan is de cel
ontladen. De
verschillen
tussen
de
celspanningen
onderling
mogen
niet
meer
dan
0,2
volt
bedragen.
Generator
en
startmotor
De generator
en
startmotor moeten
at
en
toe
inwendig
worden
gecontroleerd
(zie PERIODIEK ONDERHOUD)
teneinde een goede werking
te verzekeren.
1.
Bedrading. Controleer de bedrading en
de
isolatie op breuk
of
beschadiging
en
zorg dat
alle aansluitingen
schoon zijn en goed
vastzitten.
2.
Collector. Een
vuile
collector
kan
worden
schoongemaakt
door
er
een
schoon
droog
lapje tegen
te
houden
en
het
anker
langzaam met
de
hand
te
draaien.
3. Borstels.
Controleer
of de
borstels
vrij in de
houders kunnen
bewegen.
Wanneer
de borstels door slijtage te
kort
zijn geworden, dan
moeten
de
bor-
Stels
worden
vervangen.
Ter voorkoming van
schade
aan
de collector is
het
zaak om
elke
25.000 km
de
minimale
lengte van de borstels te
controleren.
Koplampen
De stadslichtlampjes
zijn
in de
koplampen ingebouwd
en
zijn
ontstoken
wan-
neer
de lichtschakelaar zowel
in
stand
1
als in stand 2 staat geschakeld, dus
bij
ingeschakeld dim- of grootlicht zijn de stadslichtlampjes altijd
ontstoken.
NIEUWE OF GEREVIDEERDE ONDERDELEN
Bij nieuwe
of
gerevideerde
onderdelen moeten
tijdens
de
inloopperiode
van
de onderdelen
enige
extra
beurten
worden uitgevoerd, te
weten:
NA
DE EERSTE
5OO
KM
Motor
1.
Motorolie
verversen
2.
Filterelement van
smeeroliefilter
vernieuwen
3.
Indien
nog niet bij nul-inspectie
geschied:
a.
Cilinderkopmoeren
aanhalen
(zie atb.
42)
b. Klepspeling
controleren
35
;d.
L,È!.lf