2. B a s i s be d ie n i ng
2- 2
1. Selecteer Bestand en Afdrukken in de menubalk van de
applicatie.
2. Bevestig de Printernaam en klik, indien nodig, op
Eigenschappen.
3. Configureer zo nodig de eigenschappen.
4. Klik op OK.
5. Klik op OK in het dialoogvenster Afdrukken wanneer u uw
selectie in het venster Eigenschappen heeft gemaakt.
De opdracht wordt naar de DocuSP-controller verzonden waar
deze onmiddellijk wordt afgedrukt, opgeslagen of
vastgehouden.
6. U kunt op de DocuSP-controller de eigenschappen van de
opdracht selecteren en de manier waarop deze wordt
afgedrukt beheren.
X e r o x 45 9 0 E P S / 4110 E P S A an d e sl a g