1. Wanneer de juiste staaf wordt gebruikt:
•
De rups ligt soepel over het werk zonder rafelige randen
•
De poel van onedel metaal is zo diep als de rups die erboven uitsteekt
•
De lasbewerking zal een knetterend geluid maken dat lijkt op het geluid
van het bakken van eieren.
2. Wanneer een te kleine staaf wordt gebruikt:
•
De rups is hoog en onregelmatig.
•
De boog zal moeilijk te behouden zijn.
3. Wanneer een te grootte staaf wordt gebruikt:
•
De boog zal door lichte metalen branden.
•
De rups zal het werk verslechteren.
•
De rups is vlak en poreus.
•
Staaf kan bevriezen of aan werkstuk plakken.
Opmerking: de verplaatsingssnelheid over het werk heeft ook invloed op de
las. Om een goede penetratie en voldoende afzetting van de staaf te ga-
randeren, moet de boog langzaam en gelijkmatig langs de lasnaad worden
bewogen.
Werking
De stroomsterkte instellen
De lasser heeft een oneindige uitgangsstroomregeling. Het kan lassen met
1/16" en 5/64" en 3/32" elektroden.
Er is geen gouden regel die de exacte stroomsterkte bepaalt die nodig is voor
elke situatie. Het is het beste om uw lassen te oefenen op schroot dat over-
eenkomt met de metalen waarmee u wilt werken om de juiste instelling voor
uw werk te bepalen. Het type elektrode en de dikte van het werkstukmetaal
bepalen de hoeveelheid warmte die nodig is in het lasproces. Zwaardere en
dikkere metalen vereisen meer spanning (stroomsterkte), terwijl lichtere en
dunnere metalen minder spanning (stroomsterkte) vereisen.
Lastechnieken
De beste manier om uzelf te leren lassen, is met korte periodes van oefening
met regelmatige tussenpozen. Alle oefenlassen moeten op schroot worden
gedaan dat kan worden weggegooid. Probeer geen waardevolle apparatuur
te repareren totdat u ervan overtuigd bent dat uw oefenlassen er goed uit-
zien en vrij zijn van slakken of gasinsluitingen.
De elektrode vasthouden
De beste manier om de elektrodehouder vast te pakken, is de manier die
u het prettigst vindt. Om de elektrode op het werkstuk te plaatsen bij het
NLD
32