Als de toegangscode is ingevoerd (eenheid ontgrendeld) dan wordt, wanneer er langer dan 1 seconde op
de knop SELECT wordt gedrukt, de configuratiemodus afgesloten.
Door gelijktijdig op één van de twee knoppen SELECT of CHANGE te drukken (wanneer de eenheid de
configuratiemodus heeft verlaten - code niet ingevoerd) zal de LUCHTSTROOM op de led-balk
verschijnen.
Na een paar seconden keert de led-balk automatisch terug en toont het rookniveau (analoog gelezen
waarde).
6.2.1 Detectiemodus
De ILS-2 heeft drie verschillende bedrijfsmodi die hieronder worden getoond (1 en 2 zijn interne melders):
•
Mode 1 (alleen 1): Enkele melder
De melder toont de analoog gelezen rookwaarde in realtime en de eenheid signaleert de
overschrijding van de drempelwaarden Alert, Action en Fire.
•
Mode 2 (1 OF 2): Twee geïnstalleerde melders die ONAFHANKELIJK van elkaar werken.
De eenheid toont de HOOGSTE analoge waarde die wordt afgelezen door de TWEE melders en zal de
relais Alert, Action en Fire activeren wanneer ÉÉN VAN DE TWEE melders rookwaarden heeft afgelezen
die de betreffende drempelwaarden overschrijden. Een dergelijke modus zorgt voor de redundantie van
de detectie en garandeert daarmee de correcte werking, ook indien één van de twee melders defect is.
•
Mode 3 (1 EN 2): Twee melders werken gelijktijdig (dubbele toestemming)
De eenheid toont de LAAGSTE analoge waarde die wordt afgelezen door de TWEE melders en zal de
relais Alert, Action en Fire activeren wanneer BEIDE analoge waarden van de TWEE melders de
betreffende drempelwaarden overschrijden.
Opmerkingen: Mode 3 is niet toegestaan in installaties waarvoor een VdS-goedkeuring is vereist.
De ILS-2 wordt geleverd in standaard modus 1. Desgewenst wordt hij samen geleverd met de tweede melder
in modus 2. Als de eenheid slechts één melder bevat en de modus 3 wordt geprogrammeerd, dan wordt er
een Storing melder gesignaleerd.
6.3 Opmerking over de configuratie
De Snelheid van de aanzuigventilator, de Luchtstroomlimieten en Stroomgevoeligheid moeten
worden geconfigureerd VOOR het kalibreren en testen van de eenheid.
Hieronder volgen enkele richtlijnen voor de inbedrijfstelling van het systeem.
6.3.1 Aanzuigventilatorsnelheid
De snelheid van de aanzuigventilator moet zo hoog mogelijk worden ingesteld om de transporttijd van de lucht
door de bemonsteringspunten van de sensor te verkorten; dat is met name belangrijk in situaties met zeer
lange buizen die moeten voldoen aan de norm EN54-20 (raadpleeg Sectie 4.8: Standaard buisconfiguraties).
Er moet hoe dan ook een juiste balans worden gevonden tussen prestaties en stroomverbruik van de eenheid.
Tabel 11-1 toont de basiswaarden voor een dergelijke berekening.
6.3.2 Signaleringsvertraging storing luchtstroom
Wanneer de luchtstroom de geconfigureerde limietwaarden overschrijdt, verschijnt er na een bepaalde
programmeerbare tijd een Storing luchtstroom
De vertragingstijd van de signalering van de storing luchtstroom is standaard ingesteld op circa 30 seconden.
Wanneer de stroom terugkeert naar de normale waarden, zal de Storing luchtstroom na circa 18 seconden
verdwijnen.
De tabel 6-2 toont de configureerbare waarden voor deze parameter.
In omgevingen waar de luchtstroom kan worden verstoord door plotselinge temperatuur- en drukvariaties moet de
vertragingstijd worden verhoogd om deze tijdelijke variaties te compenseren.
15