Par.nr.
Omschrijving
5.21
5.22
5.23
Spanningsoffset
5.24
Transiënte motorinductie
5.25
5.26
5.27
Vrijgave slipcompensatie
5.28
5.29
5.30
5.31
Versterking U-DC regeling
5.32
5.33
5.34
5.35
Schakelfrequentie niet halveren bij
thermische overbelasting.
5.36
5.37
Actuele schakelfrequentie
5.38
5.39
5.40
Voltage boost bij vliegende start
(0.18)
#5.12 : Autotune
0 = Geen autotune
1 = Statische autotune
Deze autotune kan alleen geschieden indien de motor stilstaat. Eerst moeten #5.07 t/m #5.10 geprogrammeerd worden.
Bij de eerst volgende start zal de statorweerstand en de spanningsoffset gemeten worden en in de daarvoor bestemde
parameters geladen worden. Indien een regelaar nog volledig in fabrieksprogrammering staat, zal bij de eerste start een
autotune plaatsvinden. Indien bij de eerste start niet de motor is aangesloten die uiteindelijk op de regelaar aangesloten
wordt, moet zodra de juiste motor is aangesloten wederom een autotune worden uitgevoerd. Indien bij de eerste start
geen motor, of een veel te kleine motor, is aangesloten, zal de regelaar een rS storing genereren. Deze storing kan
gereset worden echter de statorweerstand en spannings-offset worden geladen met een inhoud van 0.
2 = Roterende autotune
Eerst moeten #5.06 t/m #5.11 en #1.06 geprogrammeerd worden. Deze autotune zal altijd geschieden in voorwaartse
richting, ook indien een achteruit commando gegeven wordt. In aanvulling op de statische autotune zal bij de roterende
autotune de magnetiseringsstroom en motorinductie gemeten worden. De motor zal accelereren tot 2/3 van de nominale
motorfrequentie. Na deze autotune moeten de runcommando's weggenomen worden om vervolgens weer in staat te
zijn een draairichting te selecteren.
Affinity Handleiding, versie 6.4
Fabr.
Type
Eenh.
progr.
RO,U
Volt
0,0
RW,U
mH
0,000
RW,Bit
On (1)
RW,U,P
1
RW,Bit
OFF (0)
RO,U
KHz
RW,U,F
1,0
Pagina 94 van 179
Bereik
Bijzonderheden
25,0
De DC-spanning waarbij de stator-
weerstand gemeten wordt. Zie ook #5.14
500,000
Wordt gemeten tijdens roterende autotune.
OFF (0)
Belastingsafhankelijk zal de
motorfrequentie verhoogd worden om het
toerental van de motoras constant te
houden. Kan bij een aangedreven
massatraagheid tot oscillatie leiden.
30
Tijdens het gecontroleerd decelereren (zie
#2.04) of bij ride through na netuitval (zie
#6.03) zal de tussenkringspanning constant
gehouden worden d.m.v. de deceleratie. De
versterking van deze regelkring wordt
bepaald door #5.31
On (1)
OFF = Het thermische model van de Affinity
halveert de schakelfrequentie zonodig om
oververhitting van de IGBT's te voorkomen.
ON = Schakelfrequentie is gefixeerd.
16
3
(0) = 3 kHz
4
(1) = 4 kHz
6
(2) = 6 kHz
8
(3) = 8 kHz
12
(4) = 12 kHz
16
(5) = 16 kHz
6 rEd (6) = Halvering naar 3 of 4 kHz.
12 rEd (7) = Halvering naar 6 of 8 kHz.
10,0
Fabrieksinstelling is voldoende voor kleine
motoren. Bij te hoge waarde accelereert de
motor bij vliegende start vanaf stilstand. Bij
te lage waarde is de vliegende start
software niet in staat het motortoerental te
scannen.