B B e e d d i i e e n n i i n n g g s s i i n n s s t t r r u u c c t t i i e e s s
1 1 0 0 4 4
M M a a a a t t r r e e g g e e l l e e n n v v o o o o r r b b e e d d i i e e n n i i n n g g
M M a a a a t t r r e e g g e e l l e e n n v v o o o o r r b b e e d d i i e e n n i i n n g g
1 Voer het dagelijkse onderhoud uit, zie bladzijde
244 .
2 Reinig/krab de ruiten.
3 Reinig de spiegels en stel ze af.
4 Controleer of er soms onderdelen beschadigd of
losgeraakt zijn die schade kunnen veroorzaken.
5 Controleer of de hoofdstroomschakelaar is
ingedrukt.
6 Controleer of knikpuntblokkering is
losgekoppeld.
7 Controleer of u de wielkeggen hebt verwijderd.
8 Ga na of u de motorkap en de toegangsluiken
hebt gesloten en dat u het radiateurhuis hebt
gesloten en vergrendeld.
9 Controleer of er zich geen personen in de directe
omgeving van de machine bevinden, zie
94 .
bladzijde
10 Stel de bestuurdersstoel in (zie bladzijde
het stuurwiel (zie bladzijde
11 Doe de veiligheidsgordel om.
12 Controleer of er voldoende brandstof in de tank
zit.
N N a a b b e e d d i i e e n n i i n n g g
Vul de brandstoftank om de vorming van condens
tegen te gaan.
Controleer bij temperaturen lager dan 0 °C of er
voldoende antivries in het koelsysteem zit, zie
221 en of er voldoende
bladzijde
sproeiervloeistof aanwezig is.
75 ) en
60 ).