Momentopnames (tijdens video-opnames)
Deze functie biedt u de mogelijkheid op band stilbeelden
vast te leggen die lijken op foto's.
1
Zet de schakelaar VIDEO/MEMORY op "VIDEO".
2
Zet de aan/uit-knop op "M".
3
Stel "SNAP MODE" in op de gewenste stand.
(
blz. 29, 30)
4
Druk op SNAPSHOT.
● U hoort het geluid van een sluiter.
● De aanduiding "O" verschijnt en er wordt gedurende
zes seconden een stilbeeld opgenomen. Vervolgens wordt
de camera weer in de stand Opnamestand-by geplaatst.
● Het is ook mogelijk om tijdens het opnemen
momentopnames te maken. Gedurende ongeveer
zes seconden wordt de momentopname gemaakt, waarna
de normale opname wordt hervat.
● Momentopnames worden, ongeacht de positie van de aan/
uit-knop ("A" of "M"), altijd gemaakt in de geselecteerde
momentopnamestand.
● Flitsen is niet mogelijk in de stand "VIDEO".
Motordrivestand
Als u in stap 4 SNAPSHOT ingedrukt houdt, krijgt u hetzelfde
effect als wanneer u foto's zou nemen met een motordrive.
(Interval tussen stilbeelden: ongeveer 1 seconde)
● De motordrivestand wordt uitgeschakeld wanneer u "REC
SELECT" instelt op "
Handmatig scherpstellen
Dankzij het Full Range AF-systeem kunt u continu
opnames maken gaande van close-up (minimale afstand
slechts 5 cm tot het onderwerp) tot oneindig.
Of de camera echter ook goed scherpstelt, is afhankelijk
van de opnamesituatie. Gebruik in dit geval de
handmatige scherpstelling.
1
Zet de aan/uit-knop op "M".
2
Druk op de hendel FOCUS. De
aanduiding voor handmatig
scherpstellen verschijnt.
3
Schuif de hendel FOCUS
omhoog (
) of omlaag (
een onderwerp scherp te stellen.
● Als u niet verder of dichterbij kunt
scherpstellen, gaat "
" of "
knipperen.
4
Druk op SET. Het scherpstellen is voltooid.
Teruggaan naar automatisch scherpstellen
Druk eenmaal op FOCUS.
In de hieronder beschreven situaties wordt
aanbevolen handmatig scherp te stellen.
● Als twee onderwerpen elkaar binnen hetzelfde beeld
overlappen.
● Als er te weinig licht is.*
● Als het onderwerp te weinig contrast heeft (verschil tussen
licht en donker), bijvoorbeeld een vlakke, effen muur of een
helderblauwe lucht.*
● Als een donker voorwerp nauwelijks zichtbaar is op het
LCD-scherm of in de zoeker.*
● Als een beeld hele kleine patronen of identieke, zich
herhalende patronen bevat.
● Als het beeld blootstaat aan zonnestralen of licht dat
weerkaatst via een grote hoeveelheid water.
● Als u een beeld met een contrastrijke achtergrond filmt.
* De volgende waarschuwingen voor te laag contrast
knipperen:
,
,
en
/
". (
blz. 32)
) om op
Aanduiding handmatig
scherpstellen
"
.
De belichting instellen
In de volgende situaties is het raadzaam handmatig de
belichting in te stellen:
● Als u filmt met omgekeerde belichting of als de achtergrond
te licht is.
● Als u filmt met een reflecterende natuurlijke achtergrond,
bijvoorbeeld het strand of een besneeuwde berg.
● Als de achtergrond erg donker is of als het onderwerp licht
is.
1
Zet de aan/uit-knop op "M".
2
Druk op EXPOSURE.
● De aanduiding voor de belichtingsinstelling verschijnt.
3
Als u het beeld lichter wilt maken, drukt u op e. Als u
het beeld donkerder wilt maken, drukt u op w. (maximaal
±6)
● De instelling +3 heeft hetzelfde effect als
achtergrondlichtcompensatie. (
● De instelling –3 heeft hetzelfde effect als het instellen van
"r" op "SPOTLIGHT". (
4
Druk op SET. Het instellen van de belichting is
voltooid.
De automatische belichting herstellen
Druk tweemaal op EXPOSURE. Of zet de aan/uit-knop
op "A".
OPMERKINGEN:
● Het is niet mogelijk om handmatig de belichting in te stellen
als tegelijk ook "r" is ingesteld op "SPOTLIGHT" of
"SNOW" (
blz. 38), of als de achtergrondlichtcompensatie
is ingeschakeld.
● Als de aanpassing geen zichtbare helderheidswijzigingen
teweeg brengt, stelt u "GAIN UP" in op "AUTO".
(
blz. 29, 30)
OPNAMEFUNCTIES
NE
blz. 36)
blz. 38)
35