6. Technische specificaties
Pomptype
Minimale vloeistoftemperatuur [°C]
Maximale vloeistoftemperatuur
[°C]
Maximale werkdruk [bar]
Behuizingsklasse
*
Geldt voor pompuitvoering F.
6.1 Omgevingstemperatuur
0,06 - 0,18
Siemens
0,25 - 0,55
MG
0,75
MG
1,1 - 22
MG
30-45
Siemens
Wanneer de omgevingstemperatuur hoger is dan de
bovengenoemde waarden, of wanneer de motor is
geïnstalleerd op een hoogte die hoger is dan boven
genoemd, mag de motor niet volledig belast worden
i.v.m het risico op oververhitting. Oververhitting kan
ontstaan door buitensporige omgevingstemperaturen
of de lage dichtheid en het daarmee samenhan-
gende weinig koelende effect van de lucht.
CRK
MTR
-10
-10
+90
+90
(120*)
25
25
IP55
IP55
-
+40
1000
1
-
+40
1000
1
IE2
+60
3500
2
IE2
+60
3500
2
IE2
+55
2750
3
In zulke gevallen kan het noodzakelijk zijn om een
motor met een hoger nominaal vermogen te gebrui-
ken.
P2
[%]
100
90
80
70
60
50
20 25 30 35 40 45 50 55 60 65 70 75 80
1000
Afb. 12 Verband tussen motorvermogen (P2) en
omgevingstemperatuur/hoogte
Voorbeeld: Een pomp met een 1,1 kW IE2 MG
motor: Als deze pomp 4750 meter boven zeeniveau
wordt opgesteld, dan mag de motor niet meer wor-
den belast dan 88 % van het nominale vermogen. Bij
een omgevingstemperatuur van 75 °C mag de motor
niet zwaarder worden belast dan 78 % van het nomi-
nale vermogen. Als de pomp 4750 m boven zeeni-
veau bij een omgevingstemperatuur van 75 °C wordt
opgesteld, dan mag de motor niet zwaarder worden
belast dan 88 % x 78 % = 68,6 % van het nominale
vermogen.
6.2 Maximaal toelaatbare werkdruk en
mediumtemperatuur m.b.t. de
asafdichting
p [bar]
35
30
25
20
15
HUUE / HUUV
10
5
0
-20 -10 0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100 110
Afb. 13 MTR 1s tot 64
3
2
1
t [°C]
2250
3500
4750
m
t [°C]
9