8.6.4 Minimaal waterdebiet
Het minimale koelwaterdebiet wordt weergegeven in tabel 8-13. Als
het systeemdebiet kleiner is dan het minimale eenheidsdebiet, kan
het debiet van de verdamper opnieuw worden gerecirculeerd, zoals
weergegeven in het schema.
UNIT
Afb. 8-32 Voor minimaal waterdebiet
8.6.5 Maximaal waterdebiet
Het maximale koelwaterdebiet wordt beperkt door de toegestane
drukval in de verdamper. Deze is opgenomen in tabel 8-13. Als het
systeemdebiet groter is dan het maximale eenheidsdebiet, dient u
de verdamper om te leiden zoals aangegeven in het schema om
een lager verdamperdebiet te verkrijgen.
UNIT
Afb. 8-33 Voor maximaal waterdebiet
8.6.6 Minimaal en maximaal waterdebiet
Tabel 8-13
Item
Minimum
Model
KEM-30 DNS3
KEM-60 DNS3
KEM-90 DNS3
8.6.7 Keuze en installatie van de pomp
8.6.7.1 Kies de pomp
a. Selecteer het waterdebiet van de pomp
Het nominale waterdebiet mag niet lager zijn dan het nominale
waterdebiet van de unit; bij meervoudige aansluiting van units mag
dat waterdebiet niet lager zijn dan het totale nominale waterdebiet
van de units.
a. Selecteer de slag van de pomp.
H=h1+h2+h3+h4
H: De slag van de pomp.
h1: Waterbestendigheid van de hoofdunit.
h2: Waterbestendigheid van de pomp.
Recirculation
Recirculation
(eenheid: m
Waterdebiet
Maximum
3,8
6,4
8,0
13,0
10,2
16,5
h3: De waterbestendigheid van de langste waterlusafstand omvat:
bestendigheid van de leidingen, bestendigheid van de verschillende
kleppen, bestendigheid van de flexibele slangen, bestendigheid
van de elleboogpijp en het driewegsstuk, bestendigheid van het
tweewegs- of driewegsstuk, evenals de bestendigheid van het filter.
H4: de langste afsluitweerstand.
8.6.7.2 Installatie van de pomp
a. De pomp moet worden aangesloten op de watertoevoerleiding,
met aan weerszijden zachte connectoren om de pomp
trillingsbestendig te maken.
b. De reservepomp voor het systeem (aanbevolen).
c. De units moeten voorzien zijn van een besturing van de hoofdunit
(zie afb. 8-22 voor het bedradingsschema van de besturing).
8.6.8 Controle van de waterkwaliteit
8.6.8.1 Controle van de waterkwaliteit
Wanneer industrieel water wordt gebruikt als koelwater, kan er
weinig naar binnen sijpelen, maar als koelwater gebruikt put- of
rivierwater kan veel sediment veroorzaken, zoals o.a. bramen,
zand, enz. Daarom moet put- of rivierwater worden gefilterd
en onthard in wateronthardingsapparatuur voordat het in het
koelwatersysteem stroomt. Als zand en klei in de verdamper
bezinken, kan de circulatie van gekoeld water geblokkeerd raken,
wat kan leiden tot bevriezing. Als de hardheid van koelwater te hoog
is, kan er gemakkelijk afzetting ontstaan en kunnen de apparaten
aangetast raken. Daarom moet de kwaliteit van koelwater worden
geanalyseerd voordat het wordt gebruikt. Zo moet o.a. de pH-
waarde, het geleidingsvermogen, het chloride-iongehalte en het
sulfide-iongehalte worden gecontroleerd.
8.6.8.2 Toepasselijke waterkwaliteitsnorm voor de unit
Tabel 8-14
pH-waarde
Totale
hardheid
Geleidings-
3
/u)
vermogen
Sulfide-ion
Chloride-ion
Ammonia-ion
Sulfaat
Silicone
IJzergehalte
Natrium-ion
Calcium-ion
34
6,8 ~ 8,0
<70 ppm
<200 μV/cm (25°C)
Nee
<50 ppm
Nee
<50 ppm
<30 ppm
<0,3 ppm
Geen vereiste
<50 ppm