functiebedieningsschakelaar in de stand M
of T
, en stel het tractiepedaal in werking.
RANSPORT
De machine mag niet bewegen, aangezien de
parkeerrem ingeschakeld is. Dit geeft aan dat het
veiligheidssysteem naar behoren functioneert.
Verhelp het probleem als het systeem niet naar
behoren werkt.
•
Ga zitten in de stoel, schakel de machine
in, schakel de parkeerrem uit, zet
de functiebedieningsschakelaar in de
N
, en stel het tractiepedaal in
EUTRAALSTAND
werking.
De machine mag niet bewegen, aangezien de
functiebedieningsschakelaar in de N
staat. Dit geeft aan dat het veiligheidssysteem
naar behoren functioneert. Verhelp het probleem
als het systeem niet naar behoren werkt.
•
Ga zitten op de stoel, zet het tractiepedaal
in de N
EUTRAALSTAND
functiebedieningsschakelaar naar de
N
, stel de parkeerrem in
EUTRAALSTAND
werking, schakel de machine in en beweeg de
joystick voor omhoog-/omlaagbrengen naar voren
om de maai-eenheden omlaag te brengen.
De maai-eenheden moeten omlaag bewegen,
maar mogen niet gaan draaien. Als ze beginnen
te draaien werkt het veiligheidssysteem niet naar
behoren; verhelp het probleem voordat u de
machine gebruikt.
Met de machine rijden
zonder te maaien
•
Verzeker dat de maai-eenheden volledig
omhooggebracht zijn.
•
Ga zitten in de stoel, doe de veiligheidsgordel
om, schakel de parkeerrem uit en zet de
functiebedieningsschakelaar in de stand
T
om met de machine te rijden zonder
RANSPORT
te maaien.
•
Verminder altijd uw snelheid als u oneffen terrein
nadert en rij voorzichtig in sterk glooiend gebied.
•
Zorg ervoor dat u vertrouwd raakt met de breedte
van het voertuig. Probeer niet tussen objecten
te rijden die dicht bij elkaar staan, teneinde dure
schade en uitvaltijd te voorkomen.
De green maaien
Voordat u greens gaat maaien, moet u een open
ruimte zoeken om de basisbediening van de machine
onder de knie te krijgen (bv. de machine inschakelen
en stoppen, de maai-eenheden omhoog en omlaag
brengen en bochten nemen).
AAIEN
EUTRAALSTAND
, beweeg de
Controleer of er vuil op de green ligt, verwijder
alles dat de maai-eenheden tijdens het maaien kan
beschadigen, verwijder de vlag van de cup en bepaal
in welke richting u het beste kunt maaien. Ga hierbij
uit van de voorgaande maairichting. Maai altijd in een
ander maaipatroon dan de vorige maaibeurt zodat
de grassprieten minder snel plat gaan liggen en dus
meer kans maken om te worden gemaaid.
De green maaien
1.
Begin aan 1 rand van de green zodat u kunt
maaien in banen.
Opmerking:
een minimum en zorgt voor een verzorgd en
aantrekkelijk maaipatroon op de greens.
2.
Zet de functiebedieningsschakelaar in de stand
M
.
AAIEN
3.
Druk de bedieningshendel van de hefinrichting
naar voren op het moment dat de voorste
randen van de grasmanden over de buitenrand
van de green komen.
Opmerking:
neer op de grasmat en start u de messenkooien.
Belangrijk:
iets later omhoog en omlaag dan de voorste
maai-eenheden; daarom moet u zich de
timing eigen maken die nodig is om het
maaien van overgebleven gras tot een
minimum te beperken en om het scalperen
van de boord tegen te gaan.
Het omhoog- en omlaagbrengen van de
middelste maai-eenheid is gebaseerd op
de rijsnelheid. Een lagere rijsnelheid
vergroot de vertraging van het omhoog-
of omlaagbrengen, terwijl een hogere
rijsnelheid de vertraging vermindert. De
machine controleert de rijsnelheid en werkt
deze vertraging bij zodat de 3 maai-eenheden
in één lijn worden omlaaggebracht.
4.
Zorg ervoor dat een nieuwe maaibaan de vorige
maaibaan zo weinig mogelijk overlapt.
Opmerking:
green in een rechte lijn maait en de machine
op een gelijke afstand van de rand van de
vorige maaibaan blijft, moet u uitgaan van een
denkbeeldige zichtlijn, ongeveer 1,8 tot 3 m vóór
de machine tot de rand van het ongemaaide deel
van de green
van het stuurwiel deel uitmaken van de zichtlijn;
d.w.z. houd de rand van het stuurwiel in een
rechte lijn ten opzichte van een punt dat altijd
op dezelfde afstand van de voorkant van de
machine blijft.
30
Dit beperkt de verdichting tot
Hiermee laat u de maai-eenheden
De middelste maai-eenheid komt
Om ervoor te zorgen dat u de
(Figuur
30). Laat de buitenrand