4.3.2.2
Pijpproblemen
Problemen met betrekking tot de pijpleiding kunnen worden geweten aan het niet opvolgen van de
installatie-instructies, zoals beschreven in hoofdstuk 2, of aan de onjuiste programmering van de meter. Over het
algemeen bestaan de meeste problemen met de pijpleiding uit het volgende:
• De verzameling van materiaal op de locatie(s) van de transducer. Opgehoopt vuil op de locatie(s) van de
transducer verstoort de verzending van echografische signalen. Als gevolg hiervan zijn nauwkeurige metingen
van de flowrate niet mogelijk. Door de flowcell of de transducers opnieuw uit te lijnen, worden dergelijke
problemen vaak opgelost, en in sommige gevallen worden transducers die uitsteken in de flow gebruikt.
Installatie
Zie hoofdstuk 2
• Onnauwkeurige pijpmetingen. De nauwkeurigheid van de flowratemeting is niet beter dan de nauwkeurigheid
van de geprogrammeerde pijpafmetingen. Bij een flowcell die door Panametrics wordt geleverd, worden de juiste
gegevens in de documentatie opgenomen. Bij andere flowcellen meet u de dikte en diameter van de pijpwand met
dezelfde nauwkeurigheid als wordt vereist bij de flowrate-aflezingen. Controleer de pijp tevens op deuken,
excentriciteit, lasvervorming, rechtheid en andere factoren die onnauwkeurige aflezingen kunnen veroorzaken.
Raadpleeg hoofdstuk 3,
Als aanvulling op de werkelijke afmetingen van de pijp, moeten de padlengte (P) en de axiale afmeting (L) op
basis van de werkelijke montagelocaties van de transducer nauwkeurig in de flowmeter worden
geprogrammeerd. Bij een flowcell van Panametrics worden deze gegevens opgenomen in de documentatie
voor het systeem. Als de transducers op een bestaande pijp zijn gemonteerd, moeten deze afmetingen
nauwkeurig worden gemeten.
• De binnenkant van de pijp of flowcell moet relatief schoon zijn. Bovenmatige opbouw van kalk, roest of vuil
verstoort de flowmeting. Doorgaans veroorzaakt een dunne laag vaste, goed vastgekleefde opeenhoping op
de pijpwand geen problemen. Losse kalk en dikke lagen (zoals teer of olie) verstoren de echografische
verzending en kunnen leiden tot onjuiste of onbetrouwbare metingen.
4.3.3
Problemen met de transducer/buffer
Ultrasone transducers zijn weerbare, betrouwbare apparaten. Ze zijn echter wel onderhevig aan fysieke schade door
verkeerde hantering en chemische aanvallen. De volgende lijst met mogelijke problemen wordt gegroepeerd aan de
hand van het transducertype. Neem contact op met Panametrics als u een probleem met betrekking tot de
transducer niet kunt oplossen.
• Lekken: Er kunnen lekken rondom de transducerbuffers en/of de flowcellfittingen optreden. Repareer dergelijke
lekken onmiddellijk. Als de lekkende vloeistof corrosief is, inspecteert u de transducer en kabels zorgvuldig op
schade nadat de lekkage is gerepareerd.
• Roestschade: Als het buffermateriaal van de transducer niet op de juiste wijze is gekozen voor de beoogde
toepassing, kan er roestschade optreden. De schade treedt doorgaans op bij de elektrische connector of op het
oppervlak. Als er roest wordt vermoed, verwijdert u de transducer uit de flowcell en inspecteert u de elektrische
connector v an de buffer en het oppervlak van de transducer zorgvuldig op ruwheid en/of putjes. Als een
transducer op deze manier beschadigd is geraakt, moet hij worden vervangen. Neem contact op met
Panametrics voor informatie over transducers in materialen die geschikt zijn voor de toepassing.
• Interne schade: Een ultrasone transducer bestaat uit een keramische kristal die aan de transducerbehuizing is
gehecht. De hechting tussen het kristal en de behuizing of het kristal zelf kan beschadigd raken door extreme
mechanische schokken en/of extreme temperaturen. De interne bedrading kan ook roesten of worden
kortgesloten als er verontreinigingen in de behuizing van de transducer terecht komen.
• Fysieke schade: Transducers kunnen fysiek beschadigd raken door ze op een hard oppervlak te laten vallen of
ze tegen een ander object te knallen. De connector van de transducer is het meest breekbare onderdeel, dat
het meest onderhevig is aan schade. Geringe schade kan worden gerepareerd door de connector voorzichtig
weer in vorm te brengen. Als de connector niet kan worden gerepareerd, moet de transducer worden
vervangen.
BELANGRIJK: Transducers moeten per tweetal worden vervangen. Raadpleeg hoofdstuk 3, Oorspronkelijke
configuratie, om de nieuwe transducergegevens in de meter te programmeren.
Als de instructies in dit gedeelte het probleem niet oplossen, neem contact op met Panametrics voor assistentie.
PanaFlow HT Gebruikershandleiding
voor meer informatie over correcte installatiemethoden.
Oorspronkelijke configuratie
, voor instructies over de programmering van de pijpgegevens.
Hoofdstuk 4. Foutcodes en probleemoplossing
83