6. Start de pomp. Stel de vloeistofregelaar bij
totdat de stroom van het pistool 200-300 mm
(8-12 inch) aflegt alvorens te vallen. Als de
vloeistofdruk lager is dan 0,04 MPa (0,4 bar, 5
psi) of hoger dan 0,21 MPa (2,1 bar, 30 psi), is
het doorgaans aan te raden een ander formaat
spuitmond te kiezen.
7. Zet de luchttoevoer naar het pistool aan.
332047S
Installatie van het pistool
8. Spuit een testpatroon. Controleer de verneveling.
• Bij een te sterke verneveling moet u het
begrenzingsventiel voor vernevelde lucht
aanpassen.
• Als de verneveling niet goed is, verhoog dan
de luchtdruk of verlaag het vloeistofdebiet.
9. Stel het stelventiel voor de ventilatorlucht af.
• Draai het ventiel waar nodig rechtsom om
de ventilatorlucht te beperken en een korter
patroon te creëren.
10. Controleer met de HVLP-verificatieset 25E919 of
de druk van de luchtkap aan de HVLP-vereisten
van 10 psi (0,07 MPa, 0,7 bar) of minder voldoet.
Zie handleiding 3A6833. Stel het stelventiel voor
de ventilatorlucht (F) en het begrenzingsventiel
voor de vernevelde lucht in om 10 psi of minder
te bereiken, afhankelijk van de behoefte.
31