6
Bediening
De machine is uitgerust met voorbeeldprogramma's met vooringestelde parameters (zie
Voorbeeldprogramma's op pagina 70).
Het is mogelijk een programma voor uw producten te optimaliseren door de parameters van een
programma te wijzigen, zie Programma-instellingen wijzigen op pagina 33.
• Alle personen die verantwoordelijk zijn voor de bediening van deze machine, moeten
minimaal de hoofdstukken Veiligheid op pagina 8 en Bediening op pagina 25 volledig
lezen en begrijpen.
• Het niet opvolgen of negeren van de veiligheidsinstructies kan leiden tot ernstig letsel.
6.1
Bedieningselementen 10-programmabesturing
Met de 10-programmabesturing kan de machine worden bediend en kunnen programma's worden
gewijzigd.
Zie Bediening op pagina 25 voor instructies met betrekking tot bediening en programmering.
1.
Programmadisplay
Toont het geselecteerde programma.
2.
Toets PROG 0 – 9
Hiermee wordt het gewenste programma geselecteerd.
3.
Toets REPROG
Hiermee wordt de programmeermodus ingeschakeld. De parameters kunnen worden
gewijzigd met de cursortoets, de toets – / STOP en de toets + / VACUUM STOP.
4.
Cursortoets
Hiermee worden functies van het parameterdisplay en functiedisplay bediend.
Figuur 7: Bedieningspaneel 10-programmabesturing
Bediening
25