1
2
3
4
5
38 Hoofdstuk 2 Afdruktaken
Enveloppen in lade 1 laden
Vanuit lade 1 kunt u vele soorten enveloppen afdrukken. In de lade kunt
u maximaal 10 enveloppen plaatsen.
1 Open lade 1 door de voorklep naar beneden te trekken.
2 Open de achteruitvoerbak door het bovenste gedeelte van de
bak naar beneden te trekken. Schuif het verlengstuk helemaal
naar buiten.
Opmerking
Door de achteruitvoerbak te gebruiken voorkomt u dat de enveloppen
gaan krullen.
3 Schuif de breedtegeleiders in lade 1 naar een positie die iets breder
is dan het materiaal.
4 Leg de enveloppen in de lade met de korte zijde naar binnen en de
afdrukkant naar boven. De frankeerzijde moet als eerste in de
printer worden ingevoerd.
5 Schuif de breedtegeleiders lichtjes tegen de stapel enveloppen
zonder dat deze gaan opbollen. De enveloppen moeten in het
midden tussen de papiergeleiders en onder de lipjes van de
papierbreedtegeleiders worden geplaatst.
Opmerking
Als de enveloppe aan de korte zijde van een flap is voorzien, moet die
zijde als eerste in de printer worden ingevoerd.
Het is mogelijk dat de enveloppen vastlopen wanneer u materiaal
gebruikt dat korter is dan 178 mm. Dit kan worden veroorzaakt door de
uitwerking van de omgevingscondities op het papier. Zorg ervoor dat u
het papier op de juiste wijze opbergt en hanteert om optimale prestaties
te verkrijgen. Zie
"Omgeving voor afdrukken en papieropslag" op
pagina
135. Het gebruik van afdrukmateriaal van een andere fabrikant
kan ook uitkomst bieden.
NLWW