Figuur 11. De elektrode vasthechten
1.
1. Ader
2. Fascia
2.
3.
3. Elektrodelichaam
4. Fixatiehuls
4.
LET OP:
Als een aanvullende fixatiehuls (DS2A088) wordt gebruikt, moet deze niet samen met de bestaande
▪
▪
▪
fixatiehuls worden gebruikt. Het gebruik van meerdere fixatiehulzen om de elektrode vast te zetten
wordt niet aanbevolen, aangezien dit kan resulteren in schade aan de elektrode.
Als verwijdering van de fixatiehuls nodig is, schuif deze dan voorzichtig over de elektroderingen.
▪
▪
▪
Deze kunnen beschadigen.
Het kan voorkomen dat de fixatiehuls blijft plakken. Draai in dit geval de fixatiehuls voorzichtig van
▪
▪
▪
de ring af, naar de connectorpin; trekken aan de fixatiehuls wanneer deze over de elektrodering is
geplaatst, kan een scheur in de elektrode dicht bij de elektrodering tot gevolg hebben.
Breng de ligatuur niet direct aan op de elektrode, omdat dit schade aan het isolatiemateriaal van de
▪
▪
▪
elektrode of aan de geleiderspoel tot gevolg kan hebben.
Breng de ligatuur niet te strak aan om de fixatiehuls en de elektrode, aangezien dit ertoe kan leiden
▪
▪
▪
dat de elektrode bovenmatig wordt belast.
Gebruik de fixatiehuls om de druk van de hechting te verdelen. Als de fixatiehuls niet wordt
▪
▪
▪
gebruikt, kan dit resulteren in schade aan de isolatie van de elektrode of de geleiderspoel.
Als een aanvullende fixatiehuls wordt gebruikt:
1.
1. Verplaats de bestaande fixatiehuls proximaal weg van de locatie waar de aanvullende huls wordt
geplaatst. Zet de bestaande fixatiehuls niet vast.
2.
2. Open voorzichtig de gleuf in de aanvullende huls en positioneer de huls op het elektrodelichaam.
3.
3. Volg de hierboven beschreven procedure voor het hechten en vastzetten van de aanvullende huls.
Aansluiten op de pulsgenerator
Als de elektrode is verankerd, kan deze volgens de instructies in de handleiding van de pulsgenerator worden
aangesloten op de pulsgenerator.
LET OP: Pak de elektrodeconnector zo dicht mogelijk bij de connectorpin vast en steek de
elektrodeconnector recht in de poort van de pulsgenerator. Indien nodig kunt u de elektrode opnieuw
vastpakken en de elektrodeconnector blijven inbrengen tot deze volledig vastzit in de poort van de
pulsgenerator.
LET OP: Positioneer de overtollige elektrodedraad en de pulsgenerator zodanig dat de kans op
beschadiging van de isolatie als gevolg van interactie tussen elektroden of tussen de pulsgenerator en
een elektrode tot een minimum wordt beperkt. Beperk bijvoorbeeld de kans dat elektroden boven op
elkaar onder de pulsgenerator komen te liggen en zorg ervoor dat er geen scherpe knikken voorkomen in
de elektrode. Door beschadiging van de elektrode-isolatie kan een alternatief stroompad ontstaan, wat
kan leiden tot verminderde therapiestimulatie. In de huidige praktijk wordt de voorkeur gegeven aan een
subcutane pocket in plaats van een subpectorale pocket
Furman S, Hayes DL, Holmes DR. A Practice of Cardiac Pacing. 3rd ed. New York: Futura Publishing, Inc.; 1993:286-289.
1
Belott, PH, Reynolds, DW. Permanent Pacemaker and Implantable Cardioverter-Defibrillator Implantation. In: Ellenbogen
2
,
.
1
2
13