Intra-operatieve metingen
De stimulatiedrempel en het intracardiale signaal dienen tijdens de implantatie gemeten te worden met
behulp van een stimulatiesysteem-analysator (PSA, Pacing System Analyzer). Een lage drempelwaarde en
hoge intracardiale signalen wijzen op een bevredigende plaatsing van de elektrode.
WAARSCHUWING: Een stimulatie-elektrode die in het hart is geplaatst, zorgt voor een rechtstreeks
stroompad met lage impedantie naar het myocardium. Gebruik voor elektrische metingen alleen
testapparatuur op batterijvoeding.
Verbinding met de Pacing System Analyzer
Verzeker u ervan dat de percutane elektrode-introducer en de stylet uit de elektrode zijn verwijderd en dat de
elektrode op een geschikte locatie is bevestigd.
Raadpleeg voor meer informatie de handleiding van de PSA.
LET OP:
Breng de krokodillenklemmen voorzichtig aan op de connectorpin van de elektrode om te
▪
▪
▪
voorkomen dat de isolatie tussen de terminals beschadigd raakt.
Gebruik een krokodillenklem niet als indifferente elektrode door deze direct op het weefsel aan te
▪
▪
▪
sluiten. Dit kan namelijk weefseltrauma en onnauwkeurige spanningsdrempels en
impedantiemetingen tot gevolg hebben.
De volgende tabel bevat aanbevolen acute stimulatie- en waarnemingsdrempels, zoals gemeten met een PSA
(pulsbreedte 0,4 ms, belasting 500 Ω).
Tabel 4. Aanbevolen waarden, zoals gemeten met een PSA
Meting
Acute stimulatiedrempel
Acute waarnemingsdrempel
Bipolaire stimulatie-impedantie
Indien de eerste meetresultaten afwijken van de hierboven weergegeven waarden, dan kunt u het beste even
wachten en vervolgens de metingen opnieuw uitvoeren. Indien de waarden zich niet op een aanvaardbaar
niveau stabiliseren, kan het nodig zijn de positie van de elektrodetip te wijzigen.
Stabilisatie van de elektrode
Met behulp van een fixatiehuls kan de elektrode aan de ader of onderliggende fascia worden gehecht. De
fixatiehuls zorgt er dan ook voor dat er geen schade optreedt aan de isolatie van de geleider.
Als de plaatsing en metingen zijn voltooid, hecht u de elektrode met behulp van de fixatiehuls om ervoor te
zorgen dat de elektrode niet in de ader wegglijdt of draait.
De ligatuur rond de fixatiehuls moet strak genoeg zijn om de elektrode stil te houden, maar niet zo strak dat
het isolatiemateriaal of de geleider beschadigd raken.
Hecht de fixatiehuls aan het weefsel. Bind de hechtdraden stevig om elke beschikbare groef op de fixatiehuls.
De meest distale groef kan worden gebruikt om de ader over de fixatiehuls af te binden.
Atrium
<1,5 V
<3 mA
>2,0 mV
250‑2000 Ω
12
Ventrikel
1,0 V
<2,0 mA
>5,0 mV