FOTOGRAFEREN MET FLITS
De camera bepaalt het benodigde flitsvermogen door het afgeven
van één of meer meetflitsen vóór de eigenlijke opname. Onmiddel-
lijk daarna, tijdens de belichting, wordt de hoofdflits geactiveerd.
Alle factoren die de belichting beïnvloeden (bijvoorbeeld filters,
diafragma-instelling, afstand tot het hoofdonderwerp, reflecterende
plafonds enzovoort) worden automatisch verwerkt.
GESCHIKTE FLITSAPPARATEN
De gehele in deze handleiding beschreven functieomvang inclusief
TTL-flitsmeting is uitsluitend beschikbaar met Leica systeem-flitsap-
paraten zoals de SF 40 of apparaten van Profoto. Andere flitsappara-
ten, die slechts één positief middencontact hebben, kunnen via de
Leica Q3 best worden geactiveerd, maar niet geregeld. Bij gebruik
van andere flitsapparaten kan een correcte werking niet worden
gegarandeerd.
Aanwijzing
• Wanneer andere flitsapparaten worden gebruikt die niet speciaal
op de camera zijn afgestemd en daarom de witbalans van de ca-
mera niet automatisch omschakelen, moet de instelling
worden gebruikt.
Belangrijk
• Gebruik van niet-compatibele flitsapparaten op de Leica Q3 kan
in het ergste geval leiden tot onherstelbare schade aan de camera
en / of aan het flitsapparaat.
Aanwijzingen
• Het flitsapparaat moet klaar voor gebruik zijn, anders kan dit fou-
tieve belichtingen en foutieve meldingen van de camera tot gevolg
hebben.
• Studioflitsinstallaties hebben vaak een zeer lange flitsduur. Het
kan in dat geval daarom zinvol zijn een langere sluitertijd dan
1⁄200 s te kiezen. Hetzelfde geldt voor radiografisch gestuurde
flitstriggers bij het 'draadloos flitsen', omdat de radiografische
overdracht een tijdvertraging kan veroorzaken.
• Seriebeeldopnamen en automatische belichtingsreeksen met flits
zijn niet mogelijk.
• Om bewogen opnamen met langere sluitertijden te vermijden, is
het aan te bevelen een statief te gebruiken. Alternatief kunt u een
hogere gevoeligheid kiezen.
Flash
FOTOGRAFEREN ▸ FOTOGRAFEREN MET FLITS
131