Alarmlogboek
Wanneer een alarm wordt geactiveerd, wordt dit vastgelegd op de SD-kaart. Zorg dat de SD-kaart
goed in het apparaat is geplaatst.
De alarmlog- en alarminstellingen blijven behouden wanneer het apparaat wordt uitgeschakeld en bij
stroomuitval. De tijd van de uitschakeling of stroomuitval wordt niet vastgelegd.
Wanneer het alarmlogboek op het apparaat vol is, worden nieuwe alarmen nog steeds vastgelegd. In
dit geval vervangt elk nieuw alarm echter het oudste alarm in het logboek.
Alarmtypen
Alle alarmen op het apparaat worden aangemerkt als van middelhoge prioriteit.
Vaste alarmen
De vooraf ingestelde alarmen voor het apparaat zijn:
•
Stroomuitval
•
Geblokkeerde slang*
•
Slang losgekoppeld
•
Systeemstoring (systeemfout)
*Alleen betrouwbaar geactiveerd voor drukwaarden hoger dan 10 cm H
De alarmen in de bovenstaande tabel kunnen ook als volgt worden ingedeeld:
Klinische alarmen – Lage minuutventilatie, Apneu, Lage SpO
•
•
Alarmen voor patiëntcircuit – Geblokkeerde slang, Slang losgekoppeld, Hoge lekkage, Niet-
geventileerd masker
Systeemalarmen – Stroomuitval, Systeemstoring.
•
De alarmen testen
Het alarmindicatielampje knippert en het alarm klinkt wanneer er stroom wordt aangesloten op het
apparaat.
De alarmen moeten wekelijks worden getest om te controleren of ze correct werken. Voer de
procedures in deze paragraaf uit om de alarmen te testen. Als u klaar bent, drukt u op Start/Stop en
stelt u het apparaat weer in op de juiste instellingen voor de patiënt.
Opstelling voor het testen van de alarmen:
•
Schakel alle afstelbare alarmen uit.
•
Stel het apparaat op met de luchtslang aangesloten, maar zonder masker.
•
Stel Aanloop en SmartStart in op Uit.
Het alarm Stroomuitval testen:
1. Druk op Start/Stop.
2. Licht de borgklem op en koppel de stroomconnector los van de achterkant van het apparaat. Het
alarm wordt onmiddellijk geactiveerd.
3. Steek de stroomconnector weer in de achterkant van het apparaat en druk de borgklem omlaag.
Het alarm stopt.
30
Afstelbare alarmen
Alarmen die kunnen worden ingesteld, zijn:
•
Hoge lekkage
•
Niet-geventileerd masker
•
Lage minuutventilatie
•
Apneu
Lage SpO
(wanneer oxymeter is aangesloten).
•
2
0.
2
2