Om het risico op letsel veroorzaakt door injectie
door de huid te verminderen, dient u steeds
de
Drukontlastingsprocedure, page 27
volgen, voordat u de spuittip, luchtkap of
tipbeschermer verwijdert of plaatst.
11. De vloeistofuitvoer en de patroonbreedte hangen
af van de afmeting van de spuittip, de viscositeit
van de vloeistof en de vloeistofdruk. Gebruik de
Overzichtsschema spuittips, page 63
voor het kiezen van de juiste spuittip voor uw
toepassing.
12. Breng het lipje van de spuittip op één lijn met de
groef in de luchtkap. Installeer de tip.
13. Installeer de luchtkap en de klemring. Draai de
luchtkap in de juiste stand, en draai de klemring
goed vast.
14. Sluit het ventiel voor het afstellen van de
vernevelingslucht (G) en het stelventiel voor de
waaierlucht (F).
332060G
te
als leidraad
Installatie van het pistool
15. Controleer of de ES aan-/uitschakelaar in de
uit-stand (O) staat.
16. Start de pomp. Stel de vloeistofregelaar in op 2,8
MPa (28 bar, 400 psi).
17. Spuit een testpatroon. Inspecteer de grootte
van de deeltjes in het midden van het patroon
(de uitloop van verf wordt in stap 21 opgelost).
Verhoog de druk in kleine stappen Spuit nog
een testpatroon. Vergelijk de deeltjesgrootte.
Verhoog de druk verder totdat de deeltjesgrootte
constant blijft. Ga niet hoger dan 21 MPa (210
bar, 3000 psi).
18. Zet de ES aan-/uitschakelaar in de aan-stand (I).
19