Afb.59
3
6
2
5
V
P
7
Afb.60
1
MW-2000964-02
7748912 - v01 - 28012020
4
MW-2001016-01
MW-2001016-01
2
2. Controleer de maat X en pas deze indien nodig met de schroef aan.
3. Sluit de manometer voor het meten van de luchtdruk aan bij de
menginrichting.
4. Bevestig de manometer op de oliepomp om de oliedruk te meten.
5. Bevestig de vacuümmeter op de oliepomp ter controle van het
vacuüm.
6. Start de brander.
Controleer of de led brandt.
7. Pas de oliedruk aan met de stelschroef op de oliepomp van de
brander.
Belangrijk
Zorg ervoor dat de oliedrukwaarden overeenkomen met het
brandervermogen.
8. Meet het vacuüm.
Belangrijk
Het vacuüm mag niet groter zijn dan 0,35 bar.
9. Voer een meting van de verbranding uit.
10. Corrigeer de instellingen van de luchtklep om de vereiste O
(CO
) te krijgen.
2
11. Controleer het opstarten van de brander.
7.4.3
Instellen van de brander
Controleer de verbranding door het O
rookgasafvoer.
Om meetfouten te voorkomen moet de route die de
verbrandingsproducten volgen tussen de ketelbuis en de schoorsteen
lekdicht zijn.
De ketel moet minstens 5 minuten werken als de ketel al op temperatuur
is en minstens 10 minuten als de ketel koud is.
1. Schroef de dop in het rookgasmeetpunt los.
2. Sluit de rookgasanalyser zodanig aan, dat de opening rond de sensor
tijdens de meting goed is afgedicht.
3. Meet het O
-percentage (CO
2
Belangrijk
Voor installaties op hoogte (boven 2000 m) en/of met een lange
rookgasafvoer, verminder de pompdruk als de luchtklep volledig
open staat (positie 150), om het brandervermogen te beperken en
het gewenste O
(CO
2
-percentage (CO
2
) van de rookgassen.
2
) niveau te verkrijgen.
2
7 Inbedrijfstelling
-waarde
2
) te meten in de
2
53