Bediening
Oplaadkabel
Gebruik uitsluitend de meegeleverde oplaad-
kabel als verbinding tussen de boordbatterijla-
der en de netcontactdoos.
Neem het volgende in acht wanneer de op-
laadkabel wordt gebruikt:
– Leid de oplaadkabel zonder sterke mecha-
nische belasting (spanning).
– Bescherm de oplaadkabel tegen mechani-
sche belasting.
Zorg ervoor dat de oplaadkabel niet over rij-
wegen ligt. Leid de oplaadkabel niet over
scherpe randen.
– Voordat u de oplaadkabel gebruikt, moet u
de stekkers en aansluitingen op beschadi-
gingen controleren.
– Als er een beschadiging wordt vastgesteld,
mag de desbetreffende component niet
worden gebruikt (dit geldt voor de oplaadka-
bel en de contactdoos van de oplader).
Het gebruikte batterijtype veran-
deren
GEVAAR
Brand- en explosiegevaar!
Als de batterijlader nog niet is geconfigureerd met
het batterijtype en er bijvoorbeeld een te hoge batte-
rijcapaciteit is ingesteld, kan dit leiden tot oververhit-
ting en sterke emissie van uitlaatgassen. Daardoor
ontstaan knalgas en zwavelverbindingen.
– Houd u aan de volgende voorwaarden, die moge-
lijk tot gevolg hebben dat een herconfiguratie van
de lader nodig is.
OPMERKING
Lithium-ionbatterijen in batterijgroep 2 kunnen
niet worden gebruikt met de "boordlader".
De batterijlader moet worden geconfigureerd
voor het gebruikte batterijtype. Bij het ver-
vangen van het gebruikte batterijtype, kan
de vlootbeheerder met de toegangsautorisatie
FleetManager (variant) de batterijlader indien
nodig configureren.
56368011505 NL - 06/2023 - 15
4
Boordbatterijlader
451