Tabblad Test
Op het tabblad Test specificeert u welke onderdelen van het systeem u wilt testen. U kunt bovendien
het type test en de gewenste testmethode instellen.
U kunt kiezen uit drie testtypen:
●
Quick Test (Snelle test): er wordt een gedeelte van elk hardwareonderdeel getest volgens een
vooraf gedefinieerd script. Een snelle test vereist geen interactie met de gebruiker, ook niet als u
kiest voor de interactieve testmethode.
●
Complete Test (Volledige test): alle hardwarecomponenten worden volledig getest volgens een
vooraf gedefinieerd script. Bij interactieve uitvoering zijn er meer tests beschikbaar, maar hierbij is
interactie vereist.
●
Custom Test (Aangepaste test): deze test biedt de meeste flexibiliteit bij het bepalen hoe de
systeemtest moet worden uitgevoerd. Bij een aangepaste test kunt u specifieke apparaten,
diagnostische tests en testparameters selecteren.
U kunt bij elk type test kiezen uit twee testmethoden:
●
Interactive Mode (Interactief): bij interactieve uitvoering heeft u optimale controle over de
testprocedure. Tijdens het uitvoeren van het diagnoseprogramma wordt om invoer gevraagd bij
tests waarvoor interactie nodig is. U kunt ook bepalen of een apparaat door de test is gekomen.
●
Unattended Mode (Onbeheerd): er wordt niet om invoer of interactie gevraagd. Als er fouten
optreden, worden deze na afloop van de test gemeld.
U voert als volgt een test uit:
1.
Selecteer het tabblad Test.
2.
Klik op het tabblad van het type test dat u wilt uitvoeren. Quick (Snel), Complete (Volledig) of
Custom (Aangepast).
3.
Selecteer de gewenste Test Mode (Testmethode): Interactive (Interactief) of Unattended
(Onbeheerd).
4.
Specificeer met de optie Number of Loops (Aantal uitvoeringen) of de optie Total Test Time
(Totale testduur) hoe lang de test moet worden uitgevoerd. Als u de test een bepaald aantal keren
wilt uitvoeren, voert u het gewenste aantal keren in. Als u de test gedurende een bepaalde tijd wilt
uitvoeren, geeft u het gewenste aantal minuten op.
5.
Als u een snelle test of een volledige test uitvoert, selecteert u het apparaat dat u wilt testen in het
vervolgkeuzelijst. Als u een sangepaste test uitvoert, klikt u op de knop Expand (Uitbreiden) en
selecteert u de apparaten die u wilt testen. Klik op Check All (Alle selecteren) om alle apparaten
te selecteren.
6.
Klik rechtsonder in het scherm op Begin Testing (Test starten) om de test te starten. Tijdens de
testprocedure wordt het tabblad Status weergegeven, waarop u de voortgang van de test kunt
volgen. Na afloop van de test wordt op het tabblad Status aangegeven of de apparaten door de
test zijn gekomen.
7.
Als er fouten zijn aangetroffen, opent u het tabblad Log (Logboek) en klikt u op Error Log
(Foutenlogboek) voor gedetailleerde informatie over de fouten en de aanbevolen maatregelen.
4
Hoofdstuk 1 Diagnosevoorzieningen voor de computer
NLWW