DE MOTOR STARTEN
3. Vergrendel met een restrictieplaat de hydraulische
hefcilinderhendel
aansluitingshendel in de stand „NEUTRAAL".
(1) Hendel hydraulische hefcilin-
der of hendel hydraulische
aansluiting
4. Laat het snelheidsregelingspedaal in de stand
„NEUTRAAL". (Druk het snelheidsregelingspedaal
niet in).
(1) Snelheidsregelingspedaal
5. Steek de sleutel in het contactslot en draai het
contactslot op „AAN".
RTV-X1110
of
de
hydraulische
(2) Begrenzingsplaat
(A) „VERGRENDELEN"
BEDIENING VAN DE MOTOR
„UIT" (motorstop)
„AAN" (motor loopt)
„GLOEIEN" (Voorverwar-
men)
OPMERKING :
•
AAN
Alle accessoires kunnen worden gebruikt
terwijl de motor is uitgeschakeld.
Laat de sleutel niet in de stand „AAN" zitten.
De accu loopt dan snel leeg. Zet de sleutel
na gebruik terug in de „UIT" stand.
™
Easy Checker
Lampen
a. Wanneer de sleutel op „AAN" wordt gedraaid,
moeten de indicatielampjes (3) (4) gaan
branden. Als zich op een bepaalde locatie
problemen voordoen terwijl de motor draait, dan
gaat het waarschuwingslampje branden dat
overeenkomt met de betreffende locatie.
b. Het waarschuwingslampje parkeerrem (1) gaat
branden
wanneer
ingeschakeld en gaat uit wanneer de rem wordt
losgelaten.
Als de parkeerrem wordt losgelaten, maar het
lampje blijft branden, betekent dit dat het
remsysteem beschadigd kan zijn.
„START" (motorstart)
de
parkeerrem
wordt
37